ECLI:NL:RBDHA:2013:15561

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2013
Publicatiedatum
18 november 2013
Zaaknummer
AWB-12_10383
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op AOW-pensioen van medewerker van het Sierra Leone-tribunaal en de uitsluiting van premie- en verzekeringsplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, werkzaam voor het Special Court of Sierra Leone (SCSL), en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb). De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Svb waarin een korting van 38% op zijn AOW-pensioen was toegepast vanwege 19 niet-verzekerde jaren. Daarnaast was er een korting van 28% op de AOW-toeslag van zijn echtgenote vanwege 14 niet-verzekerde jaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser gedurende zijn dienstverband bij het SCSL niet verzekerd was voor de Nederlandse sociale zekerheid, zoals bepaald in de Zetelovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties. De rechtbank oordeelde dat de korting op het AOW-pensioen en de toeslag terecht was toegepast, omdat de eiser en zijn echtgenote niet voldeden aan de voorwaarden voor verzekering onder de AOW. De rechtbank verwierp de argumenten van de eiser dat de uitsluiting van verzekering in strijd was met internationale verdragen, zoals het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR). De rechtbank concludeerde dat er een redelijke en objectieve rechtvaardiging bestond voor het gemaakte onderscheid en dat de eiser geen individuele en buitensporige last ondervond. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Team bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/10383

Uitspraak van de meervoudige kamer van 25 september 2013 in de zaak tussen

[eiser], te [plaats], eiser

(gemachtigde: C.E. Zandvliet)
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (Svb), verweerder

(gemachtigde: A. van der Weerd).

Procesverloop

Bij besluit van 16 april 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 januari 2010 een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW) toegekend waarop een korting is toegepast van 38% wegens 19 niet-verzekerde jaren.
Bij dit besluit is tevens een toeslag op het AOW-pensioen van eiser toegekend waarop een korting van 28% is toegepast wegens 14 niet-verzekerde jaren van zijn echtgenote.
Bij besluit van 5 oktober 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft bij brief van 8 augustus 2013 een nadere uiteenzetting toegezonden. Verweerder heeft daarop bij brief van 22 augustus 2013 gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 september 2013. Eiser is in gezelschap van zijn echtgenote verschenen en is bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Eiser was van 1 december 1995 tot en met 30 april 2007 werkzaam als chauffeur in dienst van het International Criminal Tribunal for the Former Yugoslavia (ICTY) en van 16 april 2007 tot op heden in dienst van het Special Court of Sierra Leone (SCSL). Op 23 juli 2009 heeft eiser in verband met het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd een aanvraag ter verkrijging van een AOW-pensioen ingediend. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser met ingang van 1 januari 2010 een AOW-pensioen toegekend ter hoogte van 62% van een gehuwdenpensioen wegens (afgerond) 19 niet-verzekerde jaren. Daarbij is ook een toeslag op het AOW-pensioen verstrekt ter hoogte van 72% wegens 14 niet-verzekerde jaren van de echtgenote van eiser. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
2.
In beroep heeft eiser aangevoerd dat de korting die verweerder toepast op zijn AOW-pensioen, voor zover die ziet op de periode dat hij werkzaam was voor het SCSL, onjuist is, omdat het SCSL zich nooit heeft aangesloten bij het pensioenfonds van de Verenigde Naties en zelf geen pensioenvoorziening heeft. Eiser meent dat de ICTY-Zetel-overeenkomst niet verplicht tot uitsluiting van eiser van de verplichte AOW-verzekering. Eiser heeft als tweede beroepsgrond aangevoerd dat hij het oneens is met de korting die hij op zijn toeslag krijgt voor de niet-verzekerde jaren van zijn echtgenote. Eiser meent dat de uitsluiting van de verzekering van zijn echtgenote een ontoelaatbaar conflict oplevert met het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR).
3.1
Ingevolge artikel 6, eerste lid, AOW is verzekerd overeenkomstig de bepalingen van deze wet degene die nog niet de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en ingezetene is dan wel degene die geen ingezetene is, doch ter zake van in Nederland in dienstbetrekking verrichte arbeid aan de loonbelasting is onderworpen.
3.2
Ingevolge artikel 13, eerste lid, van het van het op basis van artikel 6, derde lid, AOW berustende Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 (KB 164) is niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen degene, die in dienst is van een volkenrechtelijke organisatie, uitsluitend arbeid verricht uit hoofde van de dienstbetrekking en op wie de sociale verzekeringsregeling van die organisatie van toepassing is.
3.3
Het derde lid van artikel 13 van KB 164 bepaalt dat niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen zijn de echtgenoot, kinderen en inwonende overige gezinsleden van de in het eerste lid genoemde persoon, tenzij in Nederland arbeid verrichten of een Nederlandse sociale verzekeringsuitkering ontvangen.
3.4
Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (KB 746) is niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen de persoon die in dienst is van een volkenrechtelijke organisatie en op wie de regeling inzake sociale zekerheid van die organisatie van toepassing is, tenzij hij in Nederland arbeid verricht anders dan uit hoofde van de vorenbedoelde dienstbetrekking.
3.5
Het derde lid van artikel 14 van KB 746 bepaalt dat de in Nederland wonende echtgenoot, kinderen en overige inwonende gezinsleden niet verzekerd zijn op grond van de volksverzekeringen indien de zetelovereenkomst tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de volkenrechtelijke organisatie zulks bepaalt, tenzij zij in Nederland arbeid verrichten dan wel een Nederlandse socialeverzekeringsuitkering ontvangen.
3.6
Artikel XXVII van de Zetelovereenkomst inzake het ICTY tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Verenigde Naties (VN) van 29 juli 1994, Trb. 1994, 189, luidt als volgt:
1) Officials of the Tribunal are subject to the United Nations Staff Regulations and Rules and, if they have an appointment of six months' duration or more, become participants in the United Nations Pension Fund. Accordingly, such officials shall be exempt from all compulsory contributions to the Netherlands social security organizations.
Consequently, they shall not be covered against the risks described in the Netherlands social security regulations.
2) The provisions of paragraph 1 above shall apply mutatis mutandis to the members of the family forming part of the household of the persons referred to in paragraph one above, unless they are employed or self-employed in the host country or receive Netherlands social security benefits.
De korting op het AOW-pensioen van eiser op grond van de niet-verzekerde periode van 16 april 2007 tot en met 27 januari 2010.
4.1
Partijen verschillen er niet over van mening, en ook de rechtbank aanvaardt als uitgangspunt, dat blijkens het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het SCSL van 19 juni 2006, Trb. 2006, 131, de ICTY-Zetelovereenkomst van overeenkomstige toepassing is verklaard. De rechtbank leidt hieruit af dat artikel XXVII van de ICTY-Zetel-overeenkomst direct op eiser, gelet op zijn hoedanigheid van functionaris van het SCSL gedurende de periode van 16 april 2007 tot en met 27 januari 2010, van toepassing is.
4.2
De rechtbank stelt vast dat artikel XXVII, eerste lid, van de ICTY-Zetelovereen-komst voorschrijft dat functionarissen van het ICTY, die een dienstverband van meer dan zes maanden zijn aangegaan, deelnemer worden in het pensioenfonds van de Verenigde Naties en dienovereenkomstig zijn uitgesloten van premieplicht ten behoeve van het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. Als gevolg daarvan, zo luidt de tweede volzin van het eerste lid van artikel XXVII van de ICTY-Zetelovereenkomst, zijn deze functionarissen niet verzekerd krachtens het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel. De hierboven onder 3.4 weergegeven bepaling van artikel 14 van het KB 746, inclusief de artikelsgewijze toelichting, sluit daarbij volledig aan.
4.3
Uit deze bepaling van artikel XXVII van de ICTY-Zetelovereenkomst volgt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser, als functionaris van het SCSL, gedurende het hier aan de orde zijnde tijdvak is uitgesloten van de verplichting tot premiebetaling krachtens het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel, alsmede van de daaraan gekoppelde verplichte verzekering. Artikel XXVII van de ICTY-Zetelovereenkomst voorziet, anders dan eiser meent, wel in een verdragsrechtelijke verplichting tot uitsluiting van zowel premie- als verzekeringsplicht en gaat uit de van de exclusiviteit van het sociale zekerheidsstelsel van het United Nations Pension Fund. Dat het SCSL, kennelijk vanwege de beperkte duur van haar bestaan, zich nimmer daadwerkelijk heeft aangesloten bij het United Nations Pension Fund, doet aan de dwingendrechtelijke redactie van de verdragsbepaling van artikel XXVII van de ICTY-Zetelovereenkomst niet af.
4.4
Met betrekking tot het beroep van eiser op de uitspraak van 6 februari 2013 van deze rechtbank, gepubliceerd in ECLI:NL:RBDHA:2013:BZ1830 overweegt de rechtbank dat in de in die uitspraak beoordeelde zaak het juridisch kader wordt beheerst door de Zetelovereenkomst tussen de Nederlandse Staat en het Iran-United States Claims Tribunal (IUSCT), waarin de uitsluiting van de Nederlandse premie- en verzekeringsplicht afhankelijk is gesteld van de aanwezigheid van een gelijkwaardige dekking (“comparable coverage”). Nu in die zaak, anders dan in de onderhavige, van exclusiviteit van de regeling van het United Nations Pension Fund geen sprake is, slaagt dit beroep niet.
4.5
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder terecht een korting heeft toegepast op eisers AOW-pensioen op grond van zijn niet-verzekerde periode van 26 april 2007 tot en met 25 januari 2010.
De korting op de toeslag van het AOW-pensioen van eiser op grond van de niet-verzekerde periode van 12 december 1995 tot en met 27 januari 2010 van zijn echtgenote.
5.1
De rechtbank stelt vast dat de echtgenote van eiser gedurende de periode van eisers werkzaamheden voor het ICTY en aansluitend voor het SCSL van 12 december 1995 tot en met 27 januari 2010 als inwonend gezinslid van eiser is aan te merken en dat zij in die periode niet in Nederland arbeid heeft verricht of een Nederlandse sociale verzekerings-uitkering heeft ontvangen.
5.2
Aangezien het tweede lid van artikel XXVII van de ICTY-Zetelovereenkomst het eerste lid van overeenkomstige toepassing verklaart op de niet-werkende inwonende gezins-leden van de ICTY- en de SCSL-functionaris, geldt hetgeen de rechtbank hiervoor in rechts-overwegingen 4.3 en 4.4. heeft overwogen ook voor de echtgenote van eiser. Nationaal-rechtelijk bezien wijkt artikel 13, derde lid, van het KB 164 als uitvoeringsbepaling niet af van artikel XXVII, tweede lid, van de ICTY-Zetelovereenkomst. Dit oordeel van de rechtbank vindt bevestiging in de uitspraak van 13 augustus 2012 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB), gepubliceerd in ECLI:NL:CRVB:2012:BX3783, waarin, net als in deze zaak, aan de orde was de uitsluiting van AOW-verzekering van een niet-werkend inwonend gezinslid van een ICTY-functionaris. Het beroep van de betrokkene is door de CRvB ongegrond verklaard.
5.3
Ten aanzien van het beroep van eiser op de discriminatieverboden van artikel 14 van het EVRM en artikel 26 van het IVBPR overweegt de rechtbank in het voetspoor van de CRvB dat voor het gemaakte onderscheid naar status een redelijke en objectieve rechtvaardigingsgrond bestaat. De rechtbank verwijst naar hetgeen de CRvB ter zake heeft overwogen. Het beroep van eiser op het arrest Wessels-Bergervoet van 4 juni 2002 van het Europese Hof van de Rechten van de Mens slaagt evenmin. Al aangenomen dat sprake is van een possession in de zin van artikel 1 van het eerste Protocol van het EVRM, oordeelt de rechtbank dat de uitsluiting steunt op een wettelijke grondslag en een legitiem doel dient. Van een individuele en buitensporige last in de zin van de rechtspraak van het EHRM acht de rechtbank hier geen sprake, nu eiser naast het voordeel dat hij genoot van voorrechten en immuniteiten uit hoofde van zijn dienstbetrekking bij het ICTY en het SCSL, geen premie heeft hoeven betalen aan het United Nations Pension Fund, was vrijgesteld van verplichte bijdragen aan het Nederlandse sociale zekerheidsstelsel en aanspraak maakt op een zogeheten aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) vanuit de Wet werk en bijstand.
5.4
Verweerder heeft daarom terecht een korting toegepast op de toeslag van eisers AOW-pensioen wegens de niet-verzekerde jaren van zijn echtgenote van 12 december 1995 tot en met 27 januari 2010.
6.
Gelet op het vorenstaande is het beroep van eiser ongegrond.
7.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr.drs H.M. Braam, voorzitter, mr.drs. I.A.M. Kroft en mr. G.F. van der Linden-Burgers, leden van de meervoudige kamer, in aanwezigheid van F.P. Krijnen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 september 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht een voorlopige voorziening te treffen of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.