Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de meervoudige kamer van 7 november 2013 in de zaak tussen
[eiser], te [woonplaats], eiser
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
2.1. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Surinaamse nationaliteit. Hij is op
21 november 2001 Nederland binnengekomen. Eiser is in 1999 gehuwd met [echtgenote], van Nederlandse nationaliteit. Uit dit huwelijk is op 8 maart 2002 een kind geboren, genaamd [kind 1], eveneens van Nederlandse nationaliteit.
Bij brief van 22 oktober 2012 heeft verweerder aan eiser een voornemen kenbaar gemaakt om de ongewenstverklaring op te heffen en om tegen eiser, op grond van artikel 66a, eerste lid, onder a, van de Vw 2000 met toepassing van artikel 66a, zevende lid, onder c, van de Vw 2000 en artikel 6.5a, vijfde lid, onder a, van het Vreemdelingenbesluit (Vb 2000), een inreisverbod uit te vaardigen voor de duur van tien jaar. Daarbij is eiser in de gelegenheid gesteld om schriftelijk te reageren op het voornemen een inreisverbod uit te vaardigen. Naar aanleiding van dit voornemen heeft eiser een zienswijze ingediend.
7.1. Eiser stelt ten onrechte dat verweerder niets heeft ondernomen sinds de veroordeling in 2002. Verweerder heeft eiser op 26 februari 2007 immers ongewenst verklaard. Een ongewenstverklaring komt naar doel en strekking grotendeels met een inreisverbod overeen (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY8238). Bij de ongewenstverklaring is het tijdsverloop tussen de veroordeling en de ongewenstverklaring meegewogen. Gelet op het door eiser gepleegde opiumdelict en op het feit dat eiser zonder verblijfsvergunning in Nederland heeft verbleven, heeft verweerder destijds geen doorslaggevende betekenis toegekend aan het tijdsverloop tot 26 februari 2007. Deze afweging is door de rechtbank in haar uitspraak van 30 december 2008 (bevestigd door de Afdeling) niet onredelijk geacht. De rechtbank gaat daar ook in deze zaak van uit.
7.2. Sinds de ongewenstverklaring was het strafbaar voor eiser om in Nederland te blijven. Toch heeft eiser Nederland niet verlaten. Het tijdsverloop tussen de ongewenstverklaring en het inreisverbod weegt niet in het voordeel van eiser mee.
7.3. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in wat eiser over het tijdsverloop en het ontbreken van recidive heeft aangevoerd, geen aanleiding hoeven te zien geen inreisverbod uit te vaardigen of de duur ervan te bekorten. De beroepsgrond slaagt niet.
Hierbij heeft verweerder terecht als uitgangspunt genomen de beoordeling van eisers beroep op voormelde bepaling in de procedure betreffende zijn ongewenstverklaring. In de betreffende uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de ongewenstverklaring niet in strijd is met voormelde bepaling. Dit is bevestigd door de Afdeling.
In het kader van artikel 8 van het EVRM moet een “fair balance” worden gevonden tussen de belangen van eiser en zijn echtgenote en kind enerzijds en het algemeen belang van de Nederlandse staat anderzijds. Gelet op wat eiser aanvoert, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat deze belangenafweging (nog altijd) niet in het voordeel van eiser uitvalt. Daarbij heeft verweerder mogen meewegen dat eiser ten opzichte van de eerdere procedure geen nieuwe feiten of omstandigheden naar voren heeft gebracht die de belangenafweging alsnog in zijn voordeel doet uitvallen. In dit verband heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat, voor zover sprake is van gewijzigde omstandigheden, deze voortvloeien uit tijdsverloop en uit het feit dat eiser in weerwil van zijn ongewenstverklaring Nederland niet heeft verlaten. De gevolgen van zijn illegale verblijf in Nederland dienen in overwegende mate voor zijn rekening te komen. Hierbij heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat nog steeds geldt dat voortzetting van het gezinsleven in Suriname mogelijk is. Van een objectieve belemmering het gezinsleven daar voort te zetten niet is gebleken. Evenmin is gebleken dat de dochter van eisers echtgenote, genaamd [kind 2], zich in Nederland niet staande kan houden, nu dit, gezien haar leeftijd (23 jaar), van haar kan worden verwacht. Desgewenst zou zij ook kunnen meegaan naar Suriname. Verder heeft verweerder in aanmerking mogen nemen dat het kind van eiser weliswaar in Nederland naar school gaat en inmiddels in de Nederlandse samenleving is geworteld, maar dat de schoolgang in Suriname voortgezet kan worden en dat Suriname een Nederlandstalig land is.