In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2013 uitspraak gedaan in een beroep van [X] B.V. tegen een aanslag vennootschapsbelasting voor het jaar 2008, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst. De aanslag was berekend op een belastbaar bedrag van € 679, met een verlies vastgesteld op nihil, en een verzuimboete van € 567. Eiseres, een dochtermaatschappij van een beursgenoteerde onderneming, heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslag en de heffingsrente, die door de inspecteur bij uitspraak op bezwaar op 23 augustus 2012 zijn verminderd tot nihil, maar de verliesvaststellingsbeschikking en de boetebeschikking zijn gehandhaafd.
Tijdens de zitting op 25 april 2013 heeft eiseres, bijgestaan door haar adviseurs, haar standpunten toegelicht. De rechtbank heeft de omkering van de bewijslast beoordeeld, waarbij eiseres aanvoerde dat haar voormalige adviseur de aangifte niet tijdig had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de omkering van de bewijslast terecht was toegepast, omdat eiseres geen aangifte had gedaan, ondanks herinneringen en aanmaningen van de Belastingdienst.
Eiseres betwistte de kwalificatie van haar deelneming in [G] als laagbelaste beleggingsdeelneming en voerde aan dat de rente op leningen van [G] aan haar zakelijk was. De rechtbank oordeelde dat de door eiseres gestelde rente niet aannemelijk was gemaakt en dat de deelneming in [G] niet voldeed aan de onderworpenheidseis van de Wet op de vennootschapsbelasting. Ook de aftrek van 'consultancy fees' werd door de rechtbank afgewezen, omdat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat deze kosten zakelijk waren. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, waarbij de aanslag en de verliesvaststellingsbeschikking in stand bleven.