ECLI:NL:RBDHA:2013:14483

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 oktober 2013
Publicatiedatum
30 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-13_5289
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Invordering van dwangsom wegens onvergunde onzelfstandige bewoning

In deze zaak gaat het om de invordering van een dwangsom van €5000,- door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, naar aanleiding van onvergunde onzelfstandige bewoning van een woning door eisers. De rechtbank Den Haag heeft op 9 oktober 2013 uitspraak gedaan in deze bodemzaak, die in eerste aanleg door een enkelvoudige kamer is behandeld. De eisers, eigenaren van de woning, hebben in beroep gegaan tegen het besluit van 22 mei 2013, waarin hun bezwaar tegen de invordering ongegrond werd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers niet hebben gereageerd op een eerder besluit van 29 maart 2011, waarin hen een last onder dwangsom werd opgelegd. Dit besluit heeft formele rechtskracht verkregen, waardoor de rechtbank niet meer kon oordelen over de rechtmatigheid van de last zelf.

De rechtbank heeft vervolgens de feiten en omstandigheden rondom de invordering beoordeeld. Op 24 oktober 2012 constateerden inspecteurs van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling dat er sprake was van onvergunde onzelfstandige bewoning. De rechtbank oordeelt dat de verklaring van een getuige, in combinatie met foto’s en rapporten van de inspecteurs, voldoende bewijs levert voor de invordering. De eisers stelden dat zij niet op de hoogte waren van de regelgeving, maar de rechtbank oordeelt dat dit voor hun risico komt. De rechtbank concludeert dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die aanleiding geven om van de invordering af te zien. Het beroep van eisers wordt ongegrond verklaard, en er wordt geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR AWB 13/5289

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 oktober 2013 in de zaak tussen

[eisers], te [plaats], eisers

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik),
en

Het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: M. van Amerongen).

Procesverloop

Bij besluit van 5 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder bij eisers € 5000,- ingevorderd.
Bij besluit van 22 mei 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard.
Eisers hebben bij brief van 28 juni 2013 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 september 2013. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1 Eisers zijn eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats].
1.2 Bij besluit van 29 maart 2011 heeft verweerder aan eisers een last onder dwangsom opgelegd wegens onvergunde onzelfstandige bewoning van de woning aan de [adres] te [plaats], zoals bedoeld in artikel 30, eerste lid, onder c, van de Huisvestingswet en artikel 45 van de Regionale Huisvestingsverordening Stadsgewest Haaglanden 2005 (de Huisvestingsverordening). Deze last houdt in dat eisers voor 23 mei 2011 de onvergunde onzelfstandige bewoning dienen te beëindigen en deze ook nadien beëindigd dienen te houden. In dit besluit is voorts bepaald dat indien op of na het verstrijken van 23 mei 2011 door een van de toezichthouders van de Dienst Stedelijke Ontwikkeling (DSO) tijdens een controle wordt geconstateerd dat er (nog of wederom) sprake is van onvergunde onzelfstandige bewoning, eisers een dwangsom van maximaal €5500,- verbeuren.
1.3 Op 24 mei 2011 hebben de inspecteurs van de DSO geconstateerd dat de bewoning conform de geldende regelgeving werd bewoond. Op 24 oktober 2012 hebben inspecteurs van de DSO een onaangekondigd bezoek gebracht aan de woning en is er opnieuw onvergunde onzelfstandige bewoning geconstateerd. Op 5 december 2012 heeft verweerder aan eisers een invorderingsbeschikking toegezonden. Hierin is bepaald dat niet aan de last onder dwangsom van 29 maart 2011 is voldaan en dat de dwangsom van €5000,- op 24 oktober 2012 van rechtswege is verbeurd.
2.1. Ingevolge artikel 125, eerste lid, van de Gemeentewet is het gemeentebestuur bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. Ingevolge artikel 125, tweede lid, van de Gemeentewet wordt de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang uitgeoefend door het college, indien de toepassing van bestuursdwang dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
2.2. Artikel 5:37, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan, alvorens aan te manen tot betaling van de dwangsom, bij beschikking beslist omtrent de invordering van een dwangsom.
2.3. Artikel 3:4, eerste lid van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afweegt, voor zover niet uit een wettelijk voorschrift of uit de aard van de uit te oefenen bevoegdheid een beperking voortvloeit. Het tweede lid bepaalt dat de voor een of meer belanghebbenden nadelige gevolgen van een besluit niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
3.
De rechtbank stelt vast dat eisers geen rechtsmiddel hebben aangewend tegen het besluit van 29 maart 2011, waardoor de last onder dwangsom die daarbij is opgelegd formele rechtskracht heeft verkregen. Daardoor staat in de deze procedure niet meer ter beoordeling of de last onder dwangsom, zowel wat betreft zijn wijze van totstandkoming als wat betreft zijn inhoud, juist is. Ook is hierdoor vast komen te staan dat eisers en niet de makelaar van eisers als overtreder moeten worden aangemerkt. Het geschil spitst zich aldus toe op de vraag of verweerder in redelijkheid tot invordering van de dwangsom heeft kunnen beslissen.
4.1.
Eisers stellen zich op het standpunt dat niet met voldoende bewijs is vast komen te staan dat er op het moment van de controle op 24 oktober 2012in de woning aan de [adres] sprake was van onvergunde onzelfstandige bewoning. De foto’s die bij het controlerapport zijn gevoegd worden niet betwist, maar deze foto’s alleen leveren niet afdoende bewijs om de invorderingsbeschikking te rechtvaardigen. Uit de foto’s kan niet worden afgeleid dat er meer personen in de woning woonden. Naar eiseres ter zitting heeft verklaard ging het hier om gasten, die tijdelijk in de woning verbleven, en niet om bewoners. De persoon die de belastende verklaring heeft afgelegd heeft de vragen die gesteld werden mogelijk niet goed begrepen. Er is waarschijnlijk verwarring ontstaan over het begrip wonen. Dit kan komen doordat er geen beëdigde tolk aanwezig was bij het opnemen van de verklaring.
4.2.
De rechtbank overweegt met betrekking tot deze stellingen het volgende. Verweerder beschikt over een op ambtseed opgemaakt rapport. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) mag er in principe van de juistheid van een dergelijk rapport worden uitgegaan (zie hiervoor bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 29 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BG1869 en 17 november 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BO4243). Het rapport bevat gedetailleerde bevindingen van de inspecteurs, waaronder bevindingen ten aanzien van de aangetroffen slaapplaatsen en persoonlijke bezittingen. Deze bevindingen zijn onderbouwd met foto’s. Tevens bevat het rapport een verklaring van [A] die tijdens de inspectie in het huis aanwezig was. [A] heeft verklaard dat er in totaal vier personen in de woning wonen, hijzelf en twee vrouwen sinds september 2012, en de jongen die bij [A] op de kamer woont ([B]) sinds een jaar. [A] heeft voorts verklaard dat in totaal € 950,-- aan huur wordt betaald, exclusief gas, water en elektra, en dat deze kosten door vier worden gedeeld. Het geld wordt overgemaakt naar [B] en die maakt het over naar de eigenaar, aldus de verklaring van [A]. Anders dan door eisers is bepleit blijkt uit deze verklaring ondubbelzinnig dat er vier personen in het huis woonden (en dus niet slechts op bezoek waren) die ook daadwerkelijk meedeelden in de huur.
Het feit dat er tijdens het opnemen van de verklaring geen beëdigde tolk aanwezig was leidt er niet toe dat de rechtbank aan de juistheid van de afgegeven verklaring twijfelt. In het rapport is aangegeven dat de persoon die de verklaring heeft afgegeven de Engelse en Hongaarse taal sprak. Voor zover er onduidelijkheden ontstonden in de communicatie heeft [C], medewerkster van stichting Den Haag en Midden-Europa (IDHEM) de vragen van het Nederlands naar het Bulgaars vertaald. [A] heeft duidelijk aangegeven de vragen goed te hebben begrepen. Eisers hebben hun stelling dat [A] de vragen niet goed heeft begrepen ook niet nader onderbouwd.
4.3.
Gezien het bovenstaande is door de verklaring van [A] in combinatie met de foto’s en de bevindingen van de inspecteurs naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast komen te staan dat er op het moment van de inspectie in het pand aan de [adres] sprake was van onvergunde onzelfstandige bewoning.
5.1.
Eisers stellen voorts dat verweerder niet in redelijkheid tot invordering heeft kunnen beslissen omdat zij niet op de hoogte waren van de geldende gemeentelijke regelgeving met betrekking tot het verhuren van de woning. De voor de verhuur van het huis verantwoordelijke makelaar heeft eisers verteld dat het huis aan maximaal drie personen verhuurd mag worden. Voor zover er al meerdere personen in het huis woonden, waren eisers ook hier niet van op de hoogte. Zij hebben maar aan één persoon een huurcontract gegeven.
5.2.
De rechtbank overweegt dat het zich niet houden aan de regelgeving niet kan worden afgedaan met de stelling dat men niet op de hoogte was van geldende gemeentelijke regelgeving. Eisers zijn de eigenaar en verhuurder van het huis aan de [adres]. Het is dan ook aan eisers om er voor te zorgen dat wordt voldaan aan de geldende regelgeving. De gestelde onbekendheid komt voor risico van eisers. De omstandigheid dat de makelaar eisers verkeerd zou hebben voorgelicht maakt dit niet anders. Eventuele fouten van de makelaar komen voor rekening en risico van eisers. Voorts is reeds op 17 maart 2011 aan eisers een concept- last onder dwangsom toegezonden. In deze brief is de geconstateerde overtreding vermeld en is tevens de geldende regelgeving benoemd. Eisers waren dus vanaf deze datum in ieder geval bekend, althans behoren dat te zijn geweest, met de geldende regelgeving.
5.3.
Voor zover eisers stellen dat zij niet op de hoogte waren dat er meerdere personen in het huis woonden overweegt de rechtbank dat nu zij de eigenaar en verhuurder zijn van de woning ook dit voor risico van eisers komt. Eisers hadden in de opgelegde last onder dwangsom juist aanleiding moeten zien de woning regelmatig te controleren.
6.
Voor zover eisers beogen te stellen dat zij niet bekend zijn geweest met enige lopende termijn van de last onder dwangsom oordeelt de rechtbank als volgt. Uit de opgelegde last onder dwangsom blijkt ondubbelzinnig dat de last niet alleen ziet op de controle van 23 mei 2011. De – onherroepelijk geworden– last houdt immers in dat de onvergunde onzelfstandige bewoning niet alleen dient te worden beëindigd, maar nadien ook beëindigd dient te worden gehouden.
7.1.
Met betrekking tot de stelling van eisers dat verweerder bij het invorderingsbesluit, gezien de omstandigheden van het geval, aanleiding had moeten zien om van de invordering af te zien dan wel de boete had moeten matigen oordeelt de rechtbank als volgt.
7.2.
Bij een besluit omtrent invordering van een verbeurde dwangsom dient aan het belang van de invordering een zwaarwegend gewicht te worden toegekend. Een andere opvatting zou afdoen aan het gezag dat behoort uit te gaan van een besluit tot oplegging van een last onder dwangsom. Steun voor dit uitgangspunt biedt de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 5:37, eerste lid, van de Awb (Kamerstukken II 2003-04, 29 702, nr. 3, blz. 115). Hierin is vermeld dat een adequate handhaving vergt dat opgelegde sancties ook worden geëffectueerd en dus dat verbeurde dwangsommen worden ingevorderd. Slechts in bijzondere omstandigheden kan geheel of gedeeltelijk van invordering worden afgezien, waarbij het op de weg van de overtreder ligt om dergelijke omstandigheden onder de aandacht van het bestuursorgaan te brengen. Niettemin dient verweerder, net als bij iedere beschikking, ook bij een invorderingsbeschikking te beoordelen of het besluit voldoet aan de algemene eisen van zorgvuldigheid en belangenafweging. In deze situatie komt dat er op neer dat bezien moet worden of bijzondere omstandigheden aanleiding geven om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien.
7.3.
Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien. Het feit dat eisers in eerste instantie wel aan de last onder dwangsom hebben voldaan doet aan de geconstateerde overtreding niet af. De last hield immers ook in dat ook in de toekomst geen sprake mocht zijn van onzelfstandige bewoning. De rechtbank onderkent de moeilijke situatie waarin eisers terecht zijn gekomen door het verhuizen naar een andere woning in verband met hun gehandicapte zoon. Deze situatie is echter niet aan te merken als een bijzondere omstandigheid die verweerder aanleiding had moeten geven om geheel of gedeeltelijk van invordering af te zien. De door eisers gestelde slechte financiële situatie is niet met stukken onderbouwd.
8.
Het beroep is derhalve ongegrond.
9.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Meijer, rechter, in aanwezigheid van mr. W.J. Edens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2013.

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.