ECLI:NL:RVS:2010:BO4243

Raad van State

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
201003030/1/V6
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen boete opgelegd wegens overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een boete van € 8.000,00 die door de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is opgelegd wegens overtreding van artikel 18, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). De boete werd opgelegd omdat [appellant] niet heeft voldaan aan de medewerkingsplicht zoals vastgelegd in artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De minister stelde dat [appellant] als werkgever moet worden aangemerkt, omdat een onbekende man op 25 september 2008 in de onderneming van [appellant] werd aangetroffen terwijl hij arbeid verrichtte, maar zijn identiteit niet kon worden vastgesteld. De voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem verklaarde het beroep van [appellant] ongegrond, waarop [appellant] in hoger beroep ging.

Tijdens de zitting op 25 augustus 2010 werd [appellant] vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Boomaars, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door mr. M. Garabitian. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State overwoog dat het boeterapport, opgemaakt door inspecteurs van de Arbeidsinspectie, voldoende grondslag biedt voor de conclusie dat de man arbeid ten dienste van [appellant] heeft verricht. [appellant] voerde aan dat de man slechts een sollicitant was en dat de inspecteurs onterecht hadden geconcludeerd dat hij arbeid verrichtte. De Afdeling oordeelde echter dat de verklaringen van de inspecteurs en de bijgevoegde verklaring van een medewerker van [appellant] niet voldoende waren om de conclusies van het boeterapport te weerleggen.

De Afdeling bevestigde de uitspraak van de voorzieningenrechter en oordeelde dat [appellant] niet had voldaan aan de medewerkingsplicht, waardoor de opgelegde boete terecht was. Ook de financiële situatie van [appellant] werd niet als reden voor matiging van de boete geaccepteerd, aangezien de boete in verhouding stond tot de financiële situatie van [appellant]. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 november 2010.

Uitspraak

201003030/1/V6.
Datum uitspraak: 17 november 2010
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante A] en [appellant B] (hierna: [appellant]), gevestigd te [plaats], waarvan de maten zijn [maat A] en [appellant B], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Arnhem (hierna: de voorzieningenrechter) van 25 februari 2010 in zaak nrs. 09/4503 en 09/4505 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister).
1. Procesverloop
Bij besluit van 30 juni 2009 heeft de minister [appellant] een boete opgelegd van € 8.000,00 wegens overtreding van artikel 18, tweede lid, van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: de Wav).
Bij besluit van 4 november 2009 heeft de minister het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 25 februari 2010, verzonden op 2 maart 2010, heeft de voorzieningenrechter, voor zover thans van belang, het daartegen door
[appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 maart 2010, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 28 april 2010. Deze brieven zijn aangehecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 augustus 2010, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. P.J.M. Boomaars, advocaat te Breda, vergezeld door [maat A], en de minister, vertegenwoordigd door mr. M. Garabitian, werkzaam bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) is een ieder verplicht aan een toezichthouder binnen de door hem gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden.
Op dit geding is de Wav van toepassing zoals die wet luidde tot de inwerkingtreding van de wet van 25 juni 2009 (Stb. 2009, 265) op 1 juli 2009.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onder 1˚, van de Wav, wordt onder werkgever verstaan degene die in de uitoefening van een ambt, beroep of bedrijf een ander arbeid laat verrichten.
Ingevolge artikel 18, tweede lid, wordt het door de werkgever niet naleven van artikel 5:20 van de Awb voor zover het betreft het door de toezichthouder uitoefenen van bevoegdheden ter vaststelling van de identiteit van degene die voor de werkgever arbeid verricht of heeft verricht als overtreding aangemerkt.
Ingevolge artikel 18a, eerste lid, kunnen beboetbare feiten worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen.
Ingevolge het derde lid, onder 2˚, wordt voor de toepassing van het eerste lid de maatschap met een rechtspersoon gelijkgesteld.
Ingevolge artikel 19a, eerste lid, legt een daartoe door de minister aangewezen, onder hem ressorterende ambtenaar namens hem de bestuurlijke boete op aan degene op wie de verplichtingen rusten, welke voortvloeien uit deze wet, voor zover het niet naleven daarvan is aangeduid als overtreding.
Ingevolge artikel 19d, eerste lid, voor zover thans van belang, is de hoogte van de bestuurlijke boete, die voor een overtreding kan worden opgelegd, indien begaan door een rechtspersoon, gelijk aan de geldsom van ten hoogste € 45.000,00.
Ingevolge het derde lid stelt de minister beleidsregels vast waarin de boetebedragen voor de overtredingen worden vastgesteld.
Volgens artikel 1 van de Beleidsregels boeteoplegging Wav 2008 (hierna: de beleidsregels) worden bij de berekening van een boete als bedoeld in artikel 19a, eerste lid, van de Wav voor alle beboetbare feiten als uitgangspunt gehanteerd de normbedragen die zijn neergelegd in de 'Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Wet arbeid vreemdelingen' (hierna: de Tarieflijst), die als bijlage bij de beleidsregels is gevoegd.
Volgens de Tarieflijst is het boetenormbedrag voor overtreding van artikel 18, tweede lid, van de Wav op € 8.000,00 per persoon per beboetbaar feit gesteld.
2.2. Het door inspecteurs van de Arbeidsinspectie (hierna: de inspecteurs) op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte opgemaakte boeterapport van 20 maart 2009 (hierna: het boeterapport) houdt in dat op 25 september 2008 een naar gesteld [appellant] onbekende man (hierna: de man) in de onderneming van [appellant] aan de [locatie] te [plaats] is aangetroffen, terwijl hij arbeid verrichtte bestaande uit het binden van bloemen en dat de man zich aan de controle onttrok zodat de inspecteurs zijn identiteit niet konden achterhalen. Het boeterapport houdt voorts in dat de inspecteurs op 26 september 2008 schriftelijk aan [appellant] de medewerkingsplicht hebben gevorderd tot het vaststellen van de identiteit van de man, waarna, nadat [appellant] hieraan geen gehoor had gegeven, de overtreding van artikel 18, tweede lid, van de Wav, gelezen in verbinding met artikel 5:20 van de Awb, op 10 oktober 2008 is geconstateerd.
2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat het boeterapport voldoende grondslag biedt voor het standpunt van de minister dat de man arbeid ten dienste van [appellant] heeft verricht, zodat zij als werkgever in de zin van de Wav is aan te merken. Hiertoe voert [appellant] aan dat de man een sollicitant was die niet voor haar heeft gewerkt, dat haar [medewerker A] heeft verklaard dat zij de man niet heeft zien werken en dat de waarneming van de inspecteurs, dat de man een aantal bloemen in zijn hand hield en iets om de stelen van de bloemen bond, niet juist kan zijn omdat bloembinden machinaal gebeurt. Voorts is volgens [appellant] de door haar [medewerker B], afgelegde verklaring niet betrouwbaar nu onduidelijk is door wie en in welke taal [medewerker B] is gehoord, [medewerker B] van horen zeggen heeft verklaard en zijn verklaring niet strookt met die van [medewerker A] en [appellant] zelf. Bovendien is het onjuist dat, zoals in het boeterapport staat, [medewerker B] om 10.00 uur is gehoord, aldus [appellant].
2.3.1. Uit de uitspraak van 29 oktober 2008 in zaak nr.
200802975/1volgt dat in beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van een op ambtseed onderscheidenlijk ambtsbelofte opgemaakt en ondertekend boeterapport. In het boeterapport staan de feitelijke waarnemingen van de inspecteurs. In de bij het boeterapport gevoegde verklaring van [medewerker B], welke op ambtseed is opgemaakt en ondertekend door een van de inspecteurs, staat voorts dat de man een ijzerdraad aan het opruimen was, dat de man twee dagen heeft geoefend, dat hij heeft gehoord dat de man op school zat en moest trainen, dat de man bloemen in emmers moest zetten en dat hij heeft gehoord dat de man stage zou lopen. Voorts heeft [medewerker B] verklaard dat de eigenaar en een medewerker van [appellant], genaamd Jan, hem hebben verteld dat hij de man naar het station moest brengen. De enkele verklaring van [appellant] dat de man een sollicitant was en de omstandigheid dat in de onderneming van [appellant] een bloembindmachine staat is onvoldoende om afbreuk te doen aan de waarnemingen van de inspecteurs en de verklaring van [medewerker B].
Anders dan [appellant] betoogt, bestaat geen grond voor het oordeel dat de verklaring van [medewerker B] niet betrouwbaar is. Het horen is geschied in de Marokkaans Arabische taal met behulp van een tolk en de verklaring is in diezelfde taal aan [medewerker B] voorgelezen waarna hij heeft verklaard bij de verklaring te volharden en deze heeft ondertekend. Uit desbetreffende verklaring blijkt voorts niet dat, anders dan [appellant] stelt, [medewerker B] slechts van horen zeggen heeft verklaard. Nu de verklaring van [medewerker A] niet eenduidig is, aangezien zij zowel heeft verklaard dat de man bezig was met bloemen, alsmede dat zij hem niet met bloemen heeft zien werken, biedt deze verklaring geen grond voor het oordeel dat de verklaring van [medewerker B] onjuist is. In het boeterapport staat dat de inspecteurs zich omstreeks 10.00 uur bij [appellant] bevonden. Dat op de vierde pagina van het inlichtingen- en verhoorformulier staat dat [medewerker B] om 10.00 uur is gehoord, terwijl op de eerste pagina daarvan het tijdstip 10.23 staat, dient te worden aangemerkt als een kennelijke verschrijving.
Gelet op het voorgaande heeft de voorzieningenrechter terecht overwogen dat het boeterapport voldoende grondslag biedt voor het standpunt van de minister dat de man arbeid ten dienste van [appellant] heeft verricht, zodat zij als werkgever in de zin van de Wav is aan te merken.
Het betoog faalt.
2.4. [appellant] betoogt voorts dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat zij met haar brief van 3 oktober 2008, waarin staat dat de man een sollicitant was die bij [appellant] geen arbeid heeft verricht, heeft voldaan aan de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 5:20 van de Awb, zodat zij ten onrechte is beboet voor de overtreding van artikel 18, tweede lid, van de Wav. Hiertoe voert zij aan dat de bij [appellant] werkzame personen zich hebben gelegitimeerd, dat zij de inspecteurs in de gelegenheid heeft gesteld de identiteit van de in de onderneming aanwezige personen te controleren en dat [appellant] niet kan worden tegengeworpen dat de inspecteurs hebben verzuimd de identiteit van de man vast te stellen.
2.4.1. Gelet op hetgeen in 2.3.1 is overwogen, dient [appellant] te worden aangemerkt als werkgever, in de zin van de Wav, van de man. Door geen inlichtingen te verschaffen aan de inspecteurs omtrent de identiteit van de man, heeft [appellant] niet voldaan aan voormelde medewerkingsplicht. Derhalve heeft de minister terecht een boete opgelegd voor overtreding van artikel 18, tweede lid, van de Wav.
Het betoog faalt.
2.5. Volgens [appellant] heeft zowel de voorzieningenrechter als de minister ten onrechte niet gemotiveerd waarom haar financiële situatie in dit geval niet tot matiging van de opgelegde boete noopt, waarbij zij wijst op de uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2009 in zaak nr.
200804283/1. In dit verband heeft [appellant] de jaarstukken over de eerste helft van 2009 alsmede een crediteurenlijst van 12 november 2009 overgelegd.
2.5.1. Volgens voormelde jaarstukken had [appellant] over de eerste helft van 2009 een negatief resultaat van meer dan € 150.000,00. Uit de crediteurenlijst komt naar voren dat zij op 12 november 2009 meer dan € 400.000,00 aan openstaande crediteurenposten had. Gelet op de verhouding tussen enerzijds de omvang van voormeld negatieve resultaat en de openstaande crediteurenposten en anderzijds de omvang van de boete, die € 8.000,00 bedraagt, bestaat geen grond voor het oordeel dat [appellant] onevenredig door de opgelegde boete wordt getroffen. Derhalve noopt de financiële situatie van [appellant] niet tot matiging van de opgelegde boete. De voorzieningenrechter is, zij het op andere gronden, tot dezelfde conclusie gekomen.
[appellant] heeft niet eerder dan in beroep op haar financiële situatie gewezen zodat de minister niet was gehouden te motiveren waarom deze omstandigheid niet tot matiging van de opgelegde boete noopt. Ook in zoverre treft de verwijzing naar voormelde uitspraak van de Afdeling van 11 maart 2009 geen doel.
Het betoog faalt.
2.6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, zij het, gelet op hetgeen is overwogen in 2.5.1, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. C.H.M. van Altena en mr. A.B.M. Hent, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, ambtenaar van staat.
w.g. Van der Spoel w.g. Beerse
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 november 2010
382-588.