ECLI:NL:RBDHA:2013:14333

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2013
Publicatiedatum
28 oktober 2013
Zaaknummer
AWB-12_36191
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Legestarief voor familieleden van een Turks onderdaan die zich in Nederland als zelfstandige vestigt

In deze zaak gaat het om de hoogte van het verschuldigde legestarief bij het in behandeling nemen van een verblijfsvergunning voor een familielid van een als zelfstandig in Nederland gevestigde Turks onderdaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat deze familieleden in aanmerking komen voor het legestarief dat ook wordt geheven bij EU-burgers en hun familieleden voor het in behandeling nemen van een aanvraag om toetsing aan het Unierecht. Dit is gebaseerd op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 29 april 2010, waarin is bepaald dat het legestarief voor deze familieleden niet in strijd mag zijn met het non-discriminatiebeginsel van de associatieovereenkomst tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser, geboren in 1956 en van Turkse nationaliteit, een aanvraag heeft ingediend voor verblijf bij zijn echtgenote, die als zelfstandig ondernemer in Nederland is gevestigd. Eiser heeft leges betaald ter hoogte van € 830,–. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verweerder ten onrechte het hogere legestarief heeft geheven, aangezien eiser recht heeft op het lagere legestarief van € 41,–, dat geldt voor gezinsleden van Turkse onderdanen die zich als zelfstandige in Nederland vestigen.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. De rechtbank heeft bepaald dat het verschuldigde bedrag aan leges op € 41,– wordt vastgesteld en dat verweerder het teveel geheven bedrag van € 789,– aan eiser moet terugbetalen. Daarnaast is verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht van € 156,– en de proceskosten van € 944,– aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/36191
V-nr: [V-nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiser],

geboren op [geboortedag]1956, van Turkse nationaliteit, eiser,
gemachtigde: mr. B. Aydin, advocaat te Amsterdam
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie,

verweerder,
gemachtigde: mr. J.B. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.

Procesverloop

Bij besluit van 17 december 2010 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser van 20 oktober 2010 tot terugbetaling van leges afgewezen. Het daartegen gemaakte bezwaar is bij besluit van 4 oktober 2012 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
Op 15 november 2012 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiser ontvangen. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 juni 2013. Eiser is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn voornoemde gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Ten aanzien van het beroep
1.
In deze zaak staat ter beoordeling welk legestarief is verschuldigd voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot verblijf als gezinslid bij een als zelfstandige in Nederland gevestigd Turks onderdaan.
2.
De rechtbank gaat uit van de volgende, niet door partijen bestreden, feiten en omstandigheden.
2.1.
Eiser en zijn echtgenote hebben beiden de Turkse nationaliteit.
2.2.
Op 11 mei 2009 heeft eisers echtgenote een aanvraag ingediend voor verblijf als zelfstandig ondernemer.
2.3.
Eiser heeft diezelfde dag een aanvraag ingediend voor verblijf bij zijn echtgenote. Eiser heeft hierbij leges betaald ter hoogte van € 830,–.
3.1.
Artikel 3.4, eerste lid en onder a, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) bepaalde ten tijde van eisers aanvraag tot verblijf, voor zover van belang, dat de in artikel 14, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedoelde beperkingen verband houden met gezinshereniging of gezinsvorming.
3.2.
Artikel 3.34, tweede lid en onder b, van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Vv) bepaalde ten tijde van eisers aanvraag tot verblijf, voor zover van belang, dat ter zake van de afdoening van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 14 van de Vw, voor een verblijfsdoel, bedoeld in artikel 3.4, eerste lid, onder a, van het Vb, een bedrag van € 830,– is verschuldigd.
3.3.
Artikel 9 van de Overeenkomst waarbij een associatie tot stand wordt gebracht tussen de Europese Economische Gemeenschap en Turkije (de associatieovereenkomst) bepaalt, voor zover van belang, dat elke discriminatie uit hoofde van nationaliteit is verboden, overeenkomstig het in artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap vermelde beginsel.
3.4.
Artikel 7 van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap beschrijft het non-discriminatiebeginsel, dat in het huidige Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is neergelegd in artikel 18.
4.1.
De rechtbank dient allereerst ambtshalve te bepalen of eiser ontvankelijk is in zijn bezwaar en in zijn beroep.
4.2.
De verschuldigdheid van leges vindt de grondslag in het tweede lid van artikel 24 van de Vw. Dat betekent dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- dan wel beroepschrift tegen geheven leges op grond van artikel 69 van de Vw vier weken bedraagt. Niet in geschil is dat eiser zowel bij het maken van bezwaar als voor het instellen van beroep deze termijn van vier weken heeft overschreden.
4.3.
Verweerder heeft echter zowel in het primaire besluit als in het bestreden besluit vermeld dat de termijn voor het maken van bezwaar onderscheidenlijk het instellen van beroep zes weken bedraagt. Ter zitting heeft verweerder erkend dat die termijnen in de besluiten onjuist zijn vermeld. Nu eiser zijn bezwaar- en zijn beroepsschrift wel binnen de door verweerder vermelde termijn van zes weken heeft ingediend, zijn de termijnoverschrijdingen verschoonbaar in de zin van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser is dan ook ontvankelijk in zijn bezwaar en in zijn beroep.
5.1.
Voorts is de hoogte van de door verweerder geheven leges in geschil. Nu verweerder niet langer betwist dat aan eiser te veel leges in rekening zijn gebracht, spitst de vraag zich toe welk legestarief op eisers aanvraag van toepassing is.
5.2.
Eiser voert aan dat het legestarief van € 41,– behoort te worden geheven. Hij heeft namelijk een aanvraag gedaan tot verblijf als gezinslid bij een Turks onderdaan die zich in Nederland als zelfstandige heeft gevestigd.
5.3.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat op grond van uitspraken van het Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof van Justitie) slechts gezinsleden van Turkse onderdanen met bepaalde werkgerelateerde verblijfsdoelen recht hebben op het legestarief van € 41,–. Arbeid als zelfstandige valt echter niet onder die werkgerelateerde verblijfsdoelen, zodat eiser niet in aanmerking komt voor dat legestarief. Hij verwijst hierbij naar de arresten van het Hof van Justitie van 29 april 2010 (ECLI:NL:XX:2010:BM3843) met het zaaknummer C-92/07 tussen de Europese Commissie en het Koninkrijk der Nederlanden en van 17 september 2009 (ECLI:NL:XX:2009:BJ8590) met het zaaknummer C-242/06. Nu eisers aanvraag echter betrekking heeft op gezinshereniging, komt hij wel in aanmerking voor het inmiddels lagere legestarief van € 225,–, aldus verweerder.
5.4.
De rechtbank stelt vast dat verweerder na de uitspraak van het Hof van Justitie van 17 september 2009 de leges heeft verlaagd voor Turkse onderdanen die zich als zelfstandige in Nederland vestigen. Voorts staat vast dat verweerder op grond van de uitspraak van het Hof van Justitie van 29 april 2010 de leges heeft verlaagd voor Turkse onderdanen die, onder meer, in loondienst arbeid verrichten en voor hun familieleden. Verweerder hanteert voor hen sindsdien hetzelfde legestarief dat ook voor EU‑burgers en hun familieleden geldt bij het in behandeling nemen van een aanvraag om toetsing aan het Unierecht. Dat legestarief bedroeg ten tijde van de uitspraken van het Hof van Justitie € 41,–.
5.5.
In rechtsoverweging 75 van het voornoemd arrest van 29 april 2010 heeft het Hof van Justitie onder meer geoordeeld dat de ten tijde van eisers aanvraag in Nederland geldende leges voor Turkse staatsburgers die gebruik willen maken van de vrijheid van vestiging of het vrij verrichten van diensten krachtens de associatieovereenkomst of voor hun familieleden, in strijd zijn met de algemene non-discriminatiebepaling in artikel 9 van de associatieovereenkomst.
5.6.
Niet in geschil is dat een Turks onderdaan die zich in Nederland als zelfstandige vestigt, gebruik maakt van zijn vrijheid van vestiging, dan wel van het vrij verrichten van diensten als bedoeld in de associatieovereenkomst. Hieruit volgt dat de uitspraak van het Hof van Justitie van 29 april 2010 ook toepasselijk is op eiser, nu hij een familielid is van een Turks onderdaan die zich in Nederland als zelfstandige vestigt.
5.7.
Het voorgaande brengt met zich mee dat verweerder ten onrechte het standpunt in heeft genomen dat eiser niet in aanmerking komt voor het legestarief van € 41,–. Nu verweerder eiser het legestarief van € 830,– in rekening heeft gebracht, heeft verweerder in strijd met de non-discriminatiebepaling van artikel 9 van de associatieovereenkomst gehandeld.
6.1.
Hieruit volgt dat het beroep gegrond is. Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens strijd met het in artikel 3:2 van de Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel.
6.2.
In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het bezwaar alsnog gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen, het verschuldigde bedrag aan leges vast te stellen op € 41,– en te bepalen dat verweerder eiser de teveel geheven leges ter hoogte van € 789,–, zijnde € 830,– waarvan afgetrokken € 41,–, terugbetaalt.
6.3.
Verweerder dient voorts het griffierecht van € 156,– aan eiser te vergoeden op grond van artikel 8:74 van de Awb. De rechtbank veroordeelt verweerder verder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 944,– (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472,– en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit van 17 december 2010, stelt het verschuldigde bedrag aan leges vast op € 41,–, bepaalt dat verweerder eiser de teveel geheven leges tot een bedrag van € 789,– (zegge: zevenhonderdnegenentachtig euro) terugbetaalt en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 156,– (zegge: honderdzesenvijftig euro) aan eiser te vergoeden;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 944,– (zegge: negenhonderdvierenveertig euro), te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B van Gijn, rechter in aanwezigheid van mr. N. Abu Ghazaleh, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2013.
de griffier is buiten rechter
staat van tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:
Conc.:
Coll.:
D: B
VK
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag). Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.