ECLI:NL:RBDHA:2013:14135

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 oktober 2013
Publicatiedatum
23 oktober 2013
Zaaknummer
C/09/450107 / KG ZA 13-1012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot aanpassing van appartement voor rolstoeltoegankelijkheid door de Staat en het COA

In deze zaak vorderde eiseres, vertegenwoordigd door haar ouders, dat de Staat der Nederlanden en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) het appartement in de Gezinslocatie te Katwijk zouden aanpassen, zodat het volledig rolstoeltoegankelijk zou zijn. Eiseres is meervoudig gehandicapt en heeft specifieke behoeften die niet worden vervuld in de huidige woonomstandigheden. De rechtbank heeft op 23 oktober 2013 uitspraak gedaan in kort geding, waarbij de vordering van eiseres werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een humanitaire noodsituatie die de Staat zou verplichten om de gevraagde aanpassingen te doen. De ouders van eiseres hadden eerder verschillende verzoeken ingediend om uitstel van vertrek en een verblijfsvergunning, maar deze waren afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de huidige huisvesting in de Gezinslocatie toereikend was en dat de Staat niet verplicht was om een hoger niveau van zorg en voorzieningen te bieden dan wat noodzakelijk was om een humanitaire noodsituatie te voorkomen. De vordering werd afgewezen en eiseres c.s. werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/450107 / KG ZA 13-1012
Vonnis in kort geding van 23 oktober 2013
in de zaak van

1.[eiseres],

in rechte vertegenwoordigd door haar ouders in hun hoedanigheid
van wettelijke vertegenwoordigers van deze minderjarige
,
[vader van eiseres]en
[moeder van eiseres],
mede optredende namens
2.
[kind 2],
3.
[kind 3],
4.
[kind 4]en
5.
[kind 5],
allen wonende te Katwijk ZH,
eisers,
advocaten mrs. W.G. Fischer, J. Klaas en E.C. Cerezo te Haarlem,
tegen:

1.de Staat der Nederlanden (ministerie van Veiligheid en Justitie)

zetelend te Den Haag,
2.
het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA),
gevestigd te Rijswijk ZH,
gedaagden,
advocaat mr. E.E. van der Kamp te Den Haag.
Aan de zijde van eisers worden partijen hierna aangeduid als ‘[eiseres]’ (eiseres sub 1.) dan wel, als aan eisers gezamenlijk wordt gerefereerd, als ‘[eiseres] c.s.’. De ouders van [eiseres] ([vader van eiseres] en [moeder van eiseres]) worden hierna aangeduid als ‘de ouders’.
Gedaagde partijen worden aangeduid als ‘de Staat’ en ‘het COA’.

1.De procedure

De mondelinge behandeling van deze zaak heeft op 11 oktober 2013 plaatsgevonden. Op 15 oktober 2013 is de behandeling van de zaak voortgezet.

2.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zittingen van 11 oktober 2013 en 15 oktober 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
De ouders zijn met hun drie oudste kinderen medio 2006 Nederland ingereisd. De twee jongste kinderen, waar onder [eiseres], zijn geboren in Europa. [eiseres] is geboren op 2 januari 2010.
1.2.
De ouders hebben in Nederland een asielverzoek ingediend. Deze verzoeken zijn onherroepelijk afgewezen. Het gevolg daarvan is dat [eiseres] c.s. vanaf deze afwijzingen niet meer rechtmatig in Nederland verblijven en dat op hen de rechtsplicht rust(te) om Nederland te verlaten (artikel 61 en artikel 62 Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000)).
1.3.
[eiseres] is meervoudig gehandicapt. Zij is aangewezen op specifieke hulpmiddelen voor haar geestelijke ontwikkeling en voor de dagelijkse gang van zaken.
1.4.
Namens [eiseres] hebben de ouders op 6 mei 2011 de minister voor Integratie, Immigratie en Asiel op de voet van artikel 64 Vw 2000 verzocht om de uitzetting van [eiseres] (vooralsnog) achterwege te laten (ook wel genoemd: uitstel van vertrek). Dit verzoek is op 12 juli 2011 afgewezen. De daartegen ingestelde rechtsmiddelen hebben geen effect gesorteerd. Op 27 juli 2012 hebben de ouders namens [eiseres] nogmaals verzocht om uitstel van vertrek. Op 29 augustus 2013 is ook dit verzoek is afgewezen.
1.5.
Op 26 maart 2013 hebben de ouders (en de kinderen) een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning regulier op grond van de Overgangsregeling Regeling langdurig verblijvende kinderen. Deze aanvragen zijn bij besluit van 23 juli 2013 afgewezen. Tegen dit besluit hebben [eiseres] c.s. bezwaar gemaakt. In verband daarmee hebben zij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van 1 oktober 2013 (zaaknummer AWB 13/20869) heeft deze voorzieningenrechter de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie verboden om tot uitzetting van [eiseres] c.s. over te gaan tot vier weken nadat op hun bezwaarschrift is beslist. De vertrekplicht van de ouders en de kinderen is daardoor (tijdelijk) opgeschort. Ten tijde van dit vonnis hebben zij daardoor rechtmatig verblijf in Nederland op de voet van artikel 8 aanhef en onder h Vw 2000.
1.6.
Op grond van artikel 11 lid 2 onder b Vw 2000 hebben [eiseres] c.s. slechts recht op verstrekkingen, voorzieningen en uitkeringen van overheidswege indien hen dit recht wordt toegekend op de voet van de Wet Centraal Orgaan opvang asielzoekers (Wet COA) dan wel een ander wettelijk voorschrift. Noch de Wet COA noch een ander wettelijk voorschrift kent aan vreemdelingen die uitsluitend rechtmatig verblijf hebben op grond van artikel 8 aanhef en onder h Vw 2000 een aanspraak op voorzieningen, verstrekkingen en/of uitkeringen toe. Het thans (voorlopig) bestaande rechtmatig verblijf in Nederland heeft derhalve niet geleid tot wijziging van de aanspraak op voorzieningen.
1.7.
In afwachting van hun vertrek uit Nederland naar het land van herkomst verblijven [eiseres] c.s. in de 'Gezinslocatie' te Katwijk (ZH) (hierna: Katwijk). Het betreft hier een voormalig asielzoekerscentrum dat ten behoeve van de opvang van minderjarige kinderen van asielzoekers wiens asielverzoek onherroepelijk is afgewezen (ook wel geduid als: uitgeprocedeerde asielzoekers) wordt ingezet als gezinslocatie tot het vertrek uit Nederland. Daarbij is gekozen voor een sobere en op terugkeer naar het land van herkomst gerichte vorm van voorzieningen, met behoud van de gezinsband en met inachtneming van de bestaande rechten van de betreffende minderjarigen.
1.8.
De Gezinslocatie te Katwijk is in augustus 2011 als zodanig in gebruik genomen en valt (thans) onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Het feitelijk verstrekken van de voorzieningen en het beheer van de locatie worden uitgevoerd door het COA. De Dienst Terugkeer & Vertrek van het ministerie van Veiligheid en Justitie werkt op de locatie aan de terugkeer van de vreemdelingen naar het land van herkomst.
1.9.
Op 11 juli 2012 is aan de ouders op de voet van artikel 56, eerste lid, Vw 2000 een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd in die zin dat zij verplicht zijn om met ingang van die datum te verblijven in de gemeente Katwijk. Bij het opleggen van de maatregel is van belang geacht dat de ouders niet hebben voldaan aan hun rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Voor zover op haar van toepassing heeft [eiseres] tegen deze maatregel beroep ingesteld. De rechtbank ’s-Gravenhage heeft dit beroep ongegrond verklaard.

2.Het geschil

2.1.
[eiseres] c.s. vorderen – zakelijk weergegeven – de Staat en het COA te veroordelen om het appartement in de Gezinslocatie te Katwijk, waar zij woonachtig zijn, te doen aanpassen, zodanig dat [eiseres] gecompenseerd wordt voor haar beperkingen door dit appartement volledig rolstoeltoegankelijk te maken, dan wel om [eiseres] c.s. te voorzien van een appartement in de Gezinslocatie te Katwijk dat volledig rolstoeltoegankelijk is.
2.2.
Daartoe voeren [eiseres] c.s. het volgende aan. Het door hen bewoonde appartement is niet geschikt voor huisvesting van [eiseres], nu in dit appartement niet kan worden voorzien in de bijzondere zorg voor [eiseres] vanwege haar beperkingen. Ondanks aanmaningen daartoe weigeren de Staat / het COA aan [eiseres] c.s. een rolstoeltoegankelijk appartement in de Gezinslocatie ter beschikking te stellen, met als gevolg dat [eiseres] geen gebruik kan maken van badkamer en toilet, zich niet zelfstandig door het appartement kan bewegen en niet zonder hulp het appartement kan verlaten. Aldus handelt de Staat / het COA in strijd met internationale verdragen zoals het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap en het Internationale Verdrag voor de Rechten van het Kind. Aldus handelt de Staat onrechtmatig. De schade voor [eiseres] c.s. is gelegen in de omstandigheid dat zij een inhumaan leven leiden omdat zij niet in de handicaps van [eiseres] worden gecompenseerd. Met het oog op de beëindiging van deze situatie hebben [eiseres] c.s. spoedeisend belang bij hun vordering.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[eiseres] c.s. baseren hun vordering op onrechtmatig handelen van de Staat en/of het COA. Daarmee is in beginsel de bevoegdheid van de civiele rechter gegeven. Met de beoogde beëindiging van het gestelde onrechtmatig handelen is ook het spoedeisend belang bij de beoordeling van de vordering van [eiseres] c.s. gegeven.
3.2.
Desgevraagd heeft mr. Fischer ter zitting verklaard dat de ouders in deze procedure ook voor de andere kinderen (eisers sub 2. tot en met 5.) optreden als wettelijke vertegenwoordigers, maar dat de zaak in de kern draait om de positie van [eiseres].
3.3.
[eiseres] c.s. stellen zich op het standpunt dat het (ook) aan [eiseres] opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel ex artikel 56 Vw 2000 in de weg staat aan aanspraken van [eiseres] op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In alle gevallen waarbij kinderen zijn betrokken is op grond van de Wmo immers de centrumgemeente (in casu de gemeente Leiden) gehouden om adequate opvang te bieden als er geen voorliggende voorziening (zoals in dit geval de Gezinslocatie te Katwijk) voorhanden is. [eiseres] c.s. hebben deze stelling echter niet doen uitmonden in een vordering, zodat deze stelling - wat daar ook van zij - hier geen bespreking behoeft.
3.4.
Met betrekking tot de vordering jegens het COA wordt als volgt overwogen. Niet in geschil is dat de Gezinslocatie te Katwijk valt onder de verantwoordelijkheid van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie en dat het feitelijk verstrekken van de voorzieningen en het beheer van de locatie worden uitgevoerd door het COA. Daarbij is van belang dat met bedoelde voorzieningen geen sprake is van verstrekkingen krachtens de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005). Het enkele feit dat het COA namens de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie de Gezinslocatie beheert en voorzieningen verstrekt, brengt echter niet met zich dat het COA op gebreken in de in dat kader geboden voorzieningen en de daarbij horende faciliteiten kan worden aangesproken. De vordering jegens het COA komt daarom niet voor toewijzing in aanmerking.
3.5.
In deze procedure is aan de orde of de Staat gehouden is om, vanwege de beperkingen van [eiseres], het door [eiseres] c.s. bewoonde appartement in de Gezinslocatie te Katwijk geheel rolstoeltoegankelijk te maken dan wel aan hen een ander, wel rolstoeltoegankelijk appartement in de Gezinslocatie ter beschikking te stellen. Maatgevend voor het oordeel daaromtrent is hetgeen naar voren komt uit het arrest van 21 september 2012 van de Hoge Raad (LJN: BW5328, NJ 2013, 22). In die uitspraak heeft de Hoge Raad het cassatieberoep tegen de arresten van 27 juli 2010 (LJN: BN2164, JV 2010, 328) en van 11 januari 2011 (LJN: BO9924, JV 2011, 91) van het gerechtshof te ’s-Gravenhage verworpen. In die arresten is – zakelijk weergegeven – het volgende beslist. Meerderjarige uitgeprocedeerde asielzoekers hebben in beginsel geen aanspraak op voortgezet verblijf en medische, sociale of andere hulp dan wel diensten. Op de Staat rust enkel de rechtsplicht om, waar valt te voorzien dat uitgeprocedeerde asielzoekers die niet voldoen aan hun plicht om Nederland te verlaten niet de middelen (zullen) hebben om voor de bij hen verblijvende minderjarige kinderen te zorgen, voor die kinderen in adequate opvang en verzorging te voorzien, waarbij hun recht op familie- en gezinsleven met hun ouder(s) zoveel mogelijk wordt geëerbiedigd. De Staat is niet gehouden om de minderjarigen een opvang- en verzorgingsniveau te bieden dat gelijk is aan het niveau dat zij hangende de asielprocedure(s) ontvingen dan wel dat uitstijgt boven het niveau dat nodig is ter voorkoming van een humanitaire noodsituatie. Daarnaast moet het opvang- en verzorgingsniveau, met het oog op de belangen van de Staat, worden afgestemd op de aard van het verblijf.
3.6.
Zoals de voorzieningenrechter van deze rechtbank eerder heeft vastgesteld in het vonnis van 7 november 2012 (LJN: BY2400, JV 2013, 59) zijn de verblijfsomstandigheden waaronder uitgeprocedeerde asielzoekers verblijven in de Gezinslocatie te Katwijk toereikend, dat wil zeggen als zodanig onvoldoende voor de stelling dat in de Gezinslocatie in zijn algemeenheid sprake is van een humanitaire noodsituatie. [eiseres] c.s. hebben in deze procedure onvoldoende aangedragen om met betrekking tot de Gezinslocatie te Katwijk op dit punt een andersluidend oordeel te rechtvaardigen.
3.7.
Met betrekking tot de vraag of de Staat gelet op specifieke omstandigheden van het geval gehouden is om jegens [eiseres] c.s. te handelen zoals gevorderd wordt, tegen de achtergrond van hetgeen onder r.o. 3.5. inzake het vermijden van humanitaire noodsituaties is opgenomen, als volgt overwogen. De Staat onderkent dat [eiseres] kampt met beperkingen en dat daardoor bij haar sprake is van bijzondere behoeftes, maar stelt zich op het standpunt dat aan deze bijzondere behoeftes evenwel voldoende tegemoet gekomen wordt met - als kernonderdelen - het bieden van onderdak in de Gezinslocatie te Katwijk en het verstrekken van medische voorzieningen. Daar komt bij dat [eiseres] c.s. als gezin van zeven personen mede vanwege de beperkingen van [eiseres] verblijven in kamers voor in totaal negen personen. Ten aanzien van de omstandigheid dat de badkamer en het toilet in de huidige huisvesting niet rolstoeltoegankelijk zijn heeft de Staat gesteld dat deze ruimtes desalniettemin, zij het met enige inspanning, door [eiseres] kunnen worden gebruikt. Deze aspecten van het verblijf in de Gezinslocatie zijn als zodanig niet door [eiseres] c.s. bestreden.
3.8.
Vanwege de beperkingen van [eiseres] behoeft de huidige huisvesting, die is gelegen op de eerste verdieping in de Gezinslocatie en alleen via een trap kan worden bereikt, (ook) naar het oordeel van de Staat verbetering. Teneinde meer tegemoet te komen aan de bijzondere behoeftes van [eiseres] heeft het COA mede naar aanleiding van overleg met de ouders daarom twee naast elkaar gelegen vierpersoonskamers op de begane grond van gebouw 185 in de Gezinslocatie voor [eiseres] c.s. vrijgemaakt. In één van beide kamers is door een aannemer de doucheruimte vergroot. De drempels binnen deze kamers zijn verwijderd en in de voor gezamenlijk gebruik bedoelde ruimtes van de Gezinslocatie, in het bijzonder de gangen, zijn geen drempels aanwezig. Ten tijde van de mondelinge behandeling van deze zaak was deze nieuwe woonruimte gereed om door [eiseres] c.s. in gebruik te worden genomen, aldus de Staat.
3.9.
Ter zitting zijn de door de Staat gestelde inspanningen om de woonsituatie van [eiseres] te verbeteren en het resultaat daarvan op zich niet betwist. Zonder nadere toelichting kunnen [eiseres] c.s. dan ook niet worden gevolgd in hun stellingen dat vanwege het bijzondere karakter van hun leefsituatie sprake is van een humanitaire noodsituatie en dat de Staat miskent dat de specifieke behoeftes van [eiseres] nopen tot het verstrekken van voorzieningen die aan haar behoeftes tegemoet komen. De in dat kader gestelde schendingen van de genoemde internationale verdragen behoeven daarom geen bespreking.
3.10.
De Staat heeft ter zitting gemotiveerd betwist dat vorenbedoelde inspanningen zijn ingezet onder invloed van (de dreiging van) het onderhavige kort geding. Daartoe heeft zij verwezen naar een tweetal als productie overgelegde brieven waaruit naar voren komt dat er medio oktober en november 2012 al sprake was van communicatie tussen partijen teneinde de woonsituatie van [eiseres] (c.s.) te verbeteren. Daaraan ontleent de voorzieningenrechter de veronderstelling dat, anders dan [eiseres] c.s. kennelijk aannemen, de Staat ook bij toekomstige ontwikkelingen aangaande de woonsituatie van [eiseres] zal bezien of er aanspraak op voorzieningen of anderszins aanleiding tot handelen bestaat, zoals door de Staat ter zitting naar voren gebracht. Er bestaat daarom geen aanleiding om daar in deze procedure op vooruit te lopen.
3.11.
Gelet op het vorenstaande komt de vordering niet voor toewijzing in aanmerking.
3.12.
Eisers zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiseres] c.s. in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Staat en COA begroot op € 1.405,--, waarvan € 816,-- aan salaris advocaat en € 589,-- aan griffierecht;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken
op 23 oktober 2013.
fl