In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de hoogte van de proceskostenvergoeding voor een hoorzitting waarbij meerdere bezwaarschriften tegen de vastgestelde WOZ-waarde zijn behandeld. Eiser, wonende te [Z], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gouwe-Rijnland, die de waarde van zijn onroerende zaak had vastgesteld op € 3.666.000 voor het jaar 2012. Na een hoorzitting op 28 december 2012, waarbij de heffingsambtenaar een conceptuitspraak op bezwaar had gezonden, werd de waarde verlaagd naar € 3.490.000. Eiser ging in beroep tegen de uitspraak op bezwaar, met als geschilpunt de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de hoorzitting.
De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar een vergoeding van € 244,40 had toegekend, maar dat eiser vond dat er geen sprake was van samenhangende zaken, aangezien de behandelde bezwaarschriften betrekking hadden op verschillende belastingobjecten. De rechtbank stelde vast dat er geen bewijs was voor de stelling van verweerder dat 113 zaken waren behandeld en ging uit van 35 behandelde zaken. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van samenhangende zaken, omdat de bezwaren van verschillende eisers tegen verschillende woningen waren gericht.
De rechtbank oordeelde dat de hoorzitting wel degelijk had bijgedragen aan de vermindering van de waarde en dat er bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de kostenvergoeding rechtvaardigden. De rechtbank stelde de kostenvergoeding vast op € 29,50, wat rekenkundig aansluitend was bij een achtste van de waarde van één punt uit het puntensysteem. De totale kostenvergoeding in de onderhavige zaak werd vastgesteld op € 147,50, inclusief de vergoeding voor de hoorzitting. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar voor zover het de vergoeding van proceskosten voor de hoorzitting betreft.