In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 september 2013 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Nigeriaanse vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het doel van medische behandeling. Eiseres had in beroep gewezen op eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam, waarin werd gesteld dat resistentietesten een essentieel onderdeel zijn van de behandeling van HIV-patiënten. De rechtbank Den Haag oordeelde dat de informatie van de deskundige, prof. dr. J.M. Prins, relevant was voor de onderhavige zaak, omdat deze niet specifiek betrekking had op de vreemdeling in het Amsterdamse geval, maar op de behandeling van HIV-patiënten in het algemeen. De rechtbank concludeerde dat het Bureau Medische Advisering (BMA) in zijn advies onvoldoende inzichtelijk had gemaakt waarom resistentietesten geen wezenlijk onderdeel uitmaken van de noodzakelijke medische behandeling van eiseres. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van verweerder, de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, en droeg hem op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest hij het betaalde griffierecht vergoeden. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, omdat het belang daarvan was komen te vervallen na de uitspraak in de hoofdzaak.