In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vreemdeling, eiseres, en de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder. Eiseres, van Chinese nationaliteit, was sinds 2002 onrechtmatig in Nederland en stond op het punt om vrijwillig Nederland te verlaten toen zij op Schiphol werd aangehouden door de Koninklijke Marechaussee. Verweerder had haar een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, stellende dat verweerder niet bevoegd was om het inreisverbod op te leggen en dat onvoldoende rekening was gehouden met haar persoonlijke omstandigheden, waaronder haar aanstaande huwelijk in China.
De rechtbank overweegt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door het inreisverbod op te leggen zonder de relevante beleidsregels in acht te nemen. De rechtbank verwijst naar een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin werd geoordeeld dat er geen grond is om aan te nemen dat een vreemdeling zich aan het toezicht zal onttrekken wanneer deze zich op het punt van vrijwillig vertrek bevindt. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit van verweerder vernietigd dient te worden wegens strijd met de wet.
De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond, vernietigt het bestreden besluit en veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 944,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier heeft de uitspraak mede ondertekend. Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.