In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 oktober 2013 uitspraak gedaan in een belastingzaak waarbij eiser, een Nederlandse burger, werd geïdentificeerd als rekeninghouder van een bankrekening bij de Kredietbank Luxembourg (KB Lux). De identificatie was gebaseerd op gegevens die door de Belgische autoriteiten aan de Nederlandse fiscus waren verstrekt. Eiser betwistte deze identificatie en stelde dat hij slechts als gevolmachtigde van zijn zoon fungeerde, die de werkelijke rekeninghouder was. De rechtbank oordeelde dat eiser samen met zijn zoon als gerechtigde tot de rekening moest worden aangemerkt, waarbij de rechtbank de stelling van eiser dat hij niet als rekeninghouder kon worden aangemerkt, niet aannemelijk achtte. De rechtbank concludeerde dat de gegevens die door de Belgische autoriteiten waren verstrekt, rechtmatig konden worden gebruikt als bewijs in deze zaak.
Daarnaast was er een geschil over de correcties die de Belastingdienst had aangebracht op de aangiften van eiser voor de jaren 2004 tot en met 2008, waarbij de rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst een redelijke schatting had gemaakt van de verschuldigde belasting, gezien het ontbreken van informatie van de rekeninghouder. Eiser had geen bewijs geleverd dat hij geen rekeninghouder was en de rechtbank oordeelde dat de omkering van de bewijslast van toepassing was. Eiser had ook verzocht om schadevergoeding en een proceskostenvergoeding, waarbij de rechtbank de verzoeken om schadevergoeding afwees, maar de proceskostenvergoeding toekende, omdat verweerder deze had afgewezen in de eerdere uitspraken op bezwaar. De rechtbank veroordeelde verweerder tot betaling van € 2.121 aan eiser voor de gemaakte proceskosten.