ECLI:NL:RBDHA:2013:12081

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2013
Publicatiedatum
19 september 2013
Zaaknummer
09/665184-11
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht gepleegd door hulpverlener met kwetsbare cliënt

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 19 september 2013 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich als hulpverlener had gepresenteerd aan een jonge vrouw met een cocaïneverslaving. De verdachte heeft ontucht gepleegd met het slachtoffer, dat zich in een kwetsbare positie bevond en op zoek was naar hulp. De rechtbank oordeelde dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer en haar ouders in hem stelden. Ondanks dat er positieve resultaten waren geboekt in de behandeling van de cocaïneverslaving, heeft de verdachte het slachtoffer er een ander probleem bijgegeven, wat leidde tot grote psychische gevolgen voor haar. De rechtbank heeft in haar overwegingen meegenomen dat de verdachte geen inzicht heeft getoond in de laakbaarheid van zijn gedrag, wat zwaar heeft meegewogen in de strafoplegging. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 200 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met een proeftijd van vijf jaar. Tevens is er reclasseringstoezicht opgelegd en een verbod om gedurende de proeftijd als hulpverlener op te treden. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, wat de ernst van de gepleegde feiten onderstreept.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/665184-11
Datum uitspraak: 19 september 2013
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1961 te [plaats],
adres: [adres].

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 25 maart 2013, 27 juni 2013 en
5 september 2013.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van der Laan en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. D.M.P. van Eijsden, advocaat te Den Haag en door verdachte naar voren is gebracht.
Het slachtoffer heeft ter terechtzitting gebruik gemaakt van het spreekrecht.

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 5 september 2013 - ten laste gelegd dat:
hij op één of meerdere tijdstip(pen) in de periode van 1 mei 2010 tot en met 5 september 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als medium/paragnost/magnetiseur/ hypnotiseur/mental coach), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte’s hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij
- naakt met die [slachtoffer] in bad gezeten en/of;
- die [slachtoffer] betast bij haar (naakte) borst(en) en/of haar (naakte) vagina
en/of haar buiken/of;
- webcamseks gehad met die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, zichzelf aftrok en die [slachtoffer] zichzelf vingerde voor de webcam en/of;
- naaktfoto`s gemaakt van die [slachtoffer] (en die aan meerdere mensen getoond)
en/of;
- zijn, verdachtes, penis meermalen in de vagina gebracht van die [slachtoffer] en gemeenschap met haar gehad;
art 249 lid 2 ahf/sub 3 Wetboek van Strafrecht

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
Op 22 oktober 2010 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan van diverse ontuchtige handelingen, daaronder begrepen het hebben van seksuele gemeenschap, door verdachte, terwijl verdachte ten tijde van die gedragingen ten opzichte van aangeefster als therapeut c.q. hulpverlener optrad. Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij als hulpverlener is opgetreden en dat er tussen hem en aangeefster met wederzijds goedvinden bepaalde seksuele handelingen hebben plaatsgevonden.
De rechtbank zal in het navolgende de vraag beantwoorden of verdachte zich, in de hoedanigheid van hulpverlener, heeft schuldig gemaakt aan het plegen van ontucht met een persoon die aan zijn zorg en/of hulp was toevertrouwd.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet bewezen kan worden verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen onder het laatste gedachtestreepje is ten laste gelegd. Verdachte dient hiervan te worden vrijgesproken.
Ook de onder het tweede gedachtestreepje ten laste gelegde gedragingen “het betasten van de (naakte) borsten en het betasten van haar (naakte) vagina” acht de officier niet wettig en overtuigend te bewijzen. Wel acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de overige ten laste gelegde handelingen. Zij heeft dan ook gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte zich als behandelaar schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht met een patiënt/cliënt.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft in de eerste plaats betoogd dat er tussen verdachte en aangeefster geen sprake was van een hulpverlener-patiënt-relatie, zoals dit is vereist in artikel 249 lid 2 sub 3 van het Wetboek van Strafrecht. Verdachte dient om die reden te worden vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Ten aanzien van de gedragingen die verdachte onder het tweede gedachtestreepje worden verweten, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat voor de gedragingen “het betasten van de (naakte) borsten en de (naakte) vagina” in verband met het bewijsminimum vrijspraak zou dienen te volgen. Met betrekking tot de andere gedraging van dit gedachtestreepje, te weten “het betasten van de buik”, is de verdediging van mening dat deze gedraging niet als ontuchtig is te kwalificeren. Ook de gedraging die verdachte onder het vierde gedachtestreepje, te weten “naaktfoto’s gemaakt van die [slachtoffer] (en die aan meerdere personen getoond)”, wordt verweten, is volgens de verdediging niet bewijsbaar.
Ten slotte heeft de verdediging aangevoerd dat de verklaring van aangeefster onbetrouwbaar en ongeloofwaardig is, zodat deze verklaring, in het licht van de beoordeling van dit feit, in het bijzonder de vraag of sprake is geweest van onvrijwillig contact tussen aangeefster en verdachte, niet betrouwbaar kan worden geacht.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Inleiding
Aangeefster heeft in haar aangifte [2] uitvoering verslag gedaan van haar kennismaking met verdachte als hulpverlener. Haar contact met verdachte en de seksuele handelingen die - in het kader van de behandeling die zij onderging - zouden hebben plaatsgevonden tussen haar en verdachte.
Algemene opmerkingen ten aanzien van het ten laste gelegde feit
Artikel 249, tweede lid, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht
In dit artikel staat de bescherming van afhankelijke personen centraal. In deze bepaling is een absoluut verbod geformuleerd van ontucht tussen hulpverlener en patiënt/cliënt. Daarbij is niet vereist dat sprake is van een zakelijke overeenkomst of een behandelovereenkomst. Ook is niet vereist dat sprake is van een (uit hoofde van de Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg) erkende hulpverlener.
Uitgangspunt bij de strafbaarstelling van artikel 249, tweede lid, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht is dat deze, gelet op de strekking daarvan, geldt voor alle gevallen waarin tussen de betrokkene een relatie, zoals in deze wetsbepaling bedoeld, bestaat en dat in zodanig geval slechts dan geen sprake is van “ontucht plegen”, wanneer die relatie bij de seksuele handelingen geen rol speelt, in die zin dat bij de patiënt of cliënt sprake is van vrijwilligheid en daarbij enige vorm van afhankelijkheid, zoals die in de regel bij een dergelijke functionele relatie in meerdere of mindere mate bestaat, niet van invloed is geweest.
Verweer ter zake van de ten laste gelegde ontuchtige handelingen als bedoeld in artikel 249, tweede lid, sub 3 van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is geweest van een hulpverlener-patiënt-relatie. Het contact tussen verdachte en aangeefster berustte op een vriendendienst. Indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is geweest van een hulpverlener-patiënt-relatie, dan is er in dit geval geen sprake geweest van ontucht, nu – zo heeft de verdediging gesteld – de hulpverlener-patiënt-relatie bij de seksuele handelingen in dit geval geen rol speelde, in die zin dat bij aangeefster sprake is geweest van vrijwilligheid en dat daarbij enige vorm van afhankelijkheid niet van invloed is geweest.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van een hulpverlener-patiënt/cliënt-relatie. Aangeefster en verdachte hebben beiden verklaard dat aangeefster bij hem kwam met een hulpvraag. Verdachte zou haar tegen betaling helpen met haar verslavingsproblematiek. Een dergelijke relatie wordt gekenmerkt door een zekere mate van afhankelijkheid van de hulpzoekende ten opzichte van de hulpbiedende. Die afhankelijkheid wordt versterkt wanneer de hulpbiedende zich daarbij opstelt als professioneel hulpverlener en voor het verlenen van hulp wordt betaald. De hulpbiedende geeft daarmee aan dat hij naar een zekere professionele standaard hulp kan bieden, daarmee het vertrouwen wekkend bij de hulpzoekende dat hij deskundig is in het bieden van de gevraagde hulp. In de relatie tussen aangeefster en verdachte was er geen sprake van een volledige vrijwilligheid en volledige gelijkwaardigheid. Verdachte wist immers dat aangeefster een verslavingsprobleem had en hij wist evenzeer dat aangeefster ervan uitging dat hij, verdachte, haar van dit probleem af zou helpen.
Het oordeel van de rechtbank
Is er sprake van geweest van een hulpverlener-patiënt/cliënt-relatie?
Op basis van de verklaring van aangeefster [3] en de verklaring van verdachte [4] is vast komen te staan dat aangeefster en verdachte elkaar hebben leren kennen op het moment dat aangeefster op zoek was naar hulp bij het afkicken van haar cocaïneverslaving. Verdachte, die zich ook op internet heeft gepresenteerd als hulpverlener [5] , heeft aangeefster ontmoet, en heeft – onder meer in het bijzijn van de vader van aangeefster – gesproken met aangeefster over de aanpak van haar probleem. Vervolgens heeft verdachte in diverse sessies gesprekken met aangeefster gevoerd. Voor deze hulpverlening werd verdachte betaald. Naar verdachte ter terechtzitting [6] heeft verklaard, ging het daarbij om een vriendentarief, nu aangeefster in contact is gekomen met verdachte via een bevriende therapeute. Verdachte heeft voorts bij de politie verklaard [7] dat hij aangeefster op therapeutische basis heeft geholpen.
Gezien het voorstaande is er naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van een hulpverlener-patiënt/cliënt-relatie tussen verdachte en aangeefster.
Bewijsrechtelijke overwegingen
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging van oordeel dat voor de gedragingen die verdachte onder het tweede gedachtestreepje worden verweten, te weten het betasten van de (naakte) borsten en het betasten van de (naakte) vagina van aangeefster onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is. Hetzelfde geldt voor de gedraging die verdachte wordt verweten onder het vijfde gedachtestreepje, te weten het inbrengen van de penis en/of het hebben van gemeenschap. De rechtbank zal verdachte van deze gedragingen (partieel) vrijspreken.
Aangeefster heeft in de aangifte uitgebreid verklaard over de seksuele handelingen die tussen haar en verdachte zouden hebben plaatsgevonden [8] . Ze heeft daarbij verklaard dat verdachte naaktfoto’s van haar heeft gemaakt, met haar webcamseks heeft gehad en naakt met haar in bad heeft gezeten en haar daarbij heeft betast.
Verdachte heeft verklaard dat hij inderdaad naaktfoto’s van aangeefster heeft gemaakt [9] . Tevens heeft tussen hem en aangeefster webcamseks plaatsgevonden [10] . In de periode dat de sessies tussen aangeefster en verdachte plaatsvonden, heeft verdachte aangeefster verteld dat zij in het verleden slachtoffer zou zijn geweest van seksueel misbruik, waarvoor nog een tweede behandeling nodig was. Het was de bedoeling dat aangeefster het misbruik zou “herbeleven” [11] [12] . Als onderdeel van deze herbeleving zijn verdachte en aangeefster samen naakt in bad [13] [14] gaan zitten en heeft verdachte daarbij, terwijl hij achter aangeefster zat, zijn hand op de buik van aangeefster gelegd [15] .
De rechtbank acht op grond van het voorstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte naaktfoto’s van aangeefster heeft gemaakt, naakt met aangeefster in bad heeft gezeten, de buik van aangeefster heeft betast en webcamseks met aangeefster heeft gehad. De verklaring van aangeefster vindt op deze punten steun in de verklaring van verdachte. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaring van aangeefster.
De rechtbank ziet zich vervolgens gesteld voor de vraag of, zoals verdachte stelt, bij aangeefster sprake is geweest van vrijwilligheid. Verdachte was ten tijde van de gedragingen de behandelaar van aangeefster. Uit dien hoofde kende hij haar problemen en wist hij dat zij hem vertrouwde [16] en dat zij bij hem was gekomen omdat ze hulp nodig had. De bewezen verklaarde seksuele handelingen hebben ook plaatsgevonden tijdens of in verband met de sessies tussen verdachte en aangeefster. In deze situatie is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een zodanige mate van afhankelijkheid van de hulpzoekende ten opzichte van de hulpbiedende, dat daardoor niet buiten twijfel is dat de vrijwilligheid van de participatie van aangeefster aan de verweten gedragingen daardoor niet werd beïnvloed. Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
Voor wat betreft de pleegperiode gaat de rechtbank uit van de verklaring van de moeder van aangeefster [17] , waarin zij verklaart dat de eerste afspraak van haar dochter met verdachte op 1 mei 2010 heeft plaatsgevonden. Deze verklaring wordt ondersteund door de verklaring van aangeefster die verklaart dat zij eind mei met de sessies is begonnen. Aangeefster heeft zelf verklaard dat zij op 5 september 2010 voor het laatste bij verdachte is geweest.
Het vorenoverwogene leidt ertoe dat wettig en overtuigend kan worden bewezen verklaard dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht als hulpverlener met zijn patiënt/cliënt.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat:
hij op meerdere tijdstippen in de periode van 1 mei 2010 tot en met 5 september 2010 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg, terwijl hij toen werkzaam was in de gezondheidszorg en/of maatschappelijke zorg (te weten als medium/paragnost/hypnotiseur/mental coach), ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer], die zich als patiënt en/of cliënt aan verdachte’s hulp en/of zorg had toevertrouwd, immers heeft hij
- naakt met die [slachtoffer] in bad gezeten;
- die [slachtoffer] betast bij
haar buiken;
- webcamseks gehad met die [slachtoffer], waarbij hij, verdachte, zichzelf aftrok en die [slachtoffer] zichzelf vingerde voor de webcam en;
- naaktfoto`s gemaakt van die [slachtoffer].

4.De strafbaarheid van het feit

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.

5.De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van het hem tenlastegelegde – met uitzondering van een tweetal gedragingen in het tweede gedachtestreepje en het laatste gedachtestreepje; hier vraagt de officier van justitie vrijspraak voor – wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de tijd van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, geheel voorwaardelijk met een proeftijd van vijf jaren, en als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact.
Ten slotte heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte gedurende de proeftijd een verbod wordt opgelegd op het aanbieden en/of verlenen van op de fysieke en/of geestelijke gezondheid en/of spirituele en/of persoonlijke ontwikkeling gerichte zorg en/of hulp en/of diensten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte een moeilijke tijd doormaakt. Hij woont niet meer in zijn eigen woning en heeft zijn baan als paragnost moeten opgeven. Momenteel leeft verdachte van een uitkering. Verdachte is niet eerder met politie en justitie in aanraking geweest. Daarenboven stelt de verdediging dat de redelijke termijn is overschreden. Ten aanzien van de strafoplegging heeft de verdediging geen standpunt ingenomen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich als hulpverlener gepresenteerd aan een jonge en kwetsbare vrouw, die op zoek was naar hulp voor haar cocaïneverslaving. Vervolgens is verdachte naar als haar hulpverlener opgetreden en heeft hij in die hoedanigheid ontucht met haar gepleegd. Verdachte heeft hiermee misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer (en haar ouders) in hem stelden. De omstandigheid dat ten aanzien van de cocaïneafhankelijkheid van het slachtoffer een positief resultaat is geboekt – met welk resultaat het slachtoffer ook tevreden is – maakt dit niet anders. Verdachte heeft het slachtoffer, zoals zij zelf treffend heeft verklaard, er een (ander) probleem bijgegeven. De gevolgen voor het slachtoffer zijn groot. Naar de ervaring leert, ondervinden slachtoffers van delicten als het onderhavige veelal lange tijd de psychische gevolgen daarvan. In haar beslissing neemt de rechtbank ook mee dat verdachte geen inzicht heeft getoond in het laakbare van zijn gedrag. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Omtrent de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie van 7 augustus 2013 betreffende verdachte, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op het reclasseringsadvies van 3 april 2012, betreffende verdachte, opgemaakt door [medewerker], reclasseringswerker bij Reclassering Nederland te Den Haag. Uit dit rapport komt naar voren dat het recidiverisico als laag gemiddeld wordt ingeschat. De reclassering ziet de onbegrensde drang van verdachte om anderen te helpen in combinatie met grensoverschrijdend gedrag naar de hulpvrager als recidiveverhogende factoren. Indien verdachte zijn zienswijze en zijn handelen betreffende het bieden van hulp aan hulpvragers niet wijzigt, acht de reclassering de kans op recidive hoog. De kans zal afnemen indien verdachte zich door professionele begeleiding/behandeling laat bijsturen in zijn gedachten en ideeën over het helpen van anderen, zodat hij leert grenzen van anderen en zichzelf in acht te nemen.
Gezien de ernst van het feit acht de rechtbank het opleggen van een aanzienlijke werkstraf passend en geboden. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen met een proeftijd van vijf jaren met verplicht reclasseringscontact en het verbod aan verdachte om gedurende de proeftijd als hulpverlener op te treden. Verdachte is er namelijk nog steeds niet van doordrongen dat hij door zijn handelen als hulpverlener de grenzen van het maatschappelijk aanvaardbare in vergaande mate heeft overschreden.

7.De vordering van de benadeelde partij / de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.000,00 en tot niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij voor het overige.
Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.000,00, subsidiair 20 dagen hechtenis, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk te verklaren nu het ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om de vordering af te wijzen nu de benadeelde partij geen verklaring van een psycholoog heeft overgelegd, waaruit blijkt dat zij onder het vermeende misbruik heeft geleden. Tot slot heeft de raadsvrouw de rechtbank in overweging gegeven de vordering door te verwijzen naar de civiele rechter.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
[slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 8.000,00.
Ter zake van de gevorderde immateriële schade, gelet op hetgeen de benadeelde partij ter toelichting heeft aangevoerd, zal de rechtbank naar billijkheid een bedrag van € 500,00 toewijzen.
De rechtbank zal voorts de gevorderde wettelijke rente toewijzen, nu vast is komen te staan dat de schade met ingang van 1 mei 2010 is ontstaan.
De rechtbank zal voor het overige deel van de vordering dit deel niet-ontvankelijk verklaren, aangezien de rechtbank niet tot een algehele bewezenverklaring is gekomen.
Dit brengt mee dat verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen:
- 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 36f, 249 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder het tweede gedachtestreepje verweten gedragingen, te weten het betasten van de (naakte) borsten en het betasten van de (naakte) vagina van aangeefster en de onder het laatste gedachtestreepje tenlastegelegde gedraging, te weten het inbrengen van de penis en/of het hebben van gemeenschap heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit voor het overige heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
werkzaam in de maatschappelijke zorg, ontucht plegen met iemand die zich
als cliënt aan zijn zorg heeft toevertrouwd, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van
200 (TWEEHONDERD) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van
100 (HONDERD) DAGEN;
veroordeelt verdachte voorts tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (ZES) MAANDEN;
bepaalt, dat die straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op vijf jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde ter vaststelling van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
alsmede onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
en onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden:
  • dat de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering hem geeft, voor zover deze niet reeds zijn opgenomen in een andere bijzondere voorwaarde;
  • dat de veroordeelde zich hierna gedurende door Reclassering Nederland bepaalde periode zal blijven melden zo frequent als Reclassering Nederland gedurende deze periode nodig acht;
  • dat de veroordeelde zich verplicht onder behandeling van De Waag of een soortgelijke instelling zal laten stellen;
legt aan verdachte daarnaast gedurende de proeftijd het verbod op op het aanbieden en/of verlenen van op de fysieke en/of geestelijke gezondheid en/of spirituele en/of persoonlijke ontwikkeling gerichte zorg en/of hulp en/of diensten;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [slachtoffer], een bedrag van € 500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag groot
€ 500,00, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 1 mei 2010 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 10 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Rootring, voorzitter,
mrs. V.J. de Haan en G.M.G. Hink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Sepmeijer-Kovacevic, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 september 2013.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL15J2 2010211875-1, van de regiopolitie Haaglanden, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 120)
2.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], pag 31 e.v.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], pag 31 e.v.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte, pag 102 e.v.
5.Proces-verbaal van bevindingen, blz. 88-89
6.verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 september 2013
7.Proces-verbaal verhoor verdachte, pag 104
8.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], pag 31 e.v.
9.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 september 2013 en proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 105 ev;
10.Verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 september 2013 en proces-verbaal verhoor verdachte, blz. 105-106;
11.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer], pag 36 en 37
12.Proces-verbaal verhoor verdachte pag 107
13.Proces-verbaal aangifte[slachtoffer], pag 36 en 37
14.Proces-verbaal verhoor verdachte, pag 109 en 110
15.verklaring verdachte ter terechtzitting van 5 september 2013
16.Proces-verbaal verhoor verdachte, pag 106
17.Proces-verbaal verhoor getuige[getuige], pag 54