In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2013, staat de vraag centraal of de rente-aftrekbeperking van artikel 10d van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 van toepassing is op de opbrengst van een beursgang van eiseres, [X] N.V. Eiseres, opgericht in verband met een voorgenomen reorganisatie en beursnotering op de AIM van de London Stock Exchange, heeft een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd gekregen door de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur stelde dat de opbrengst van de beursgang niet tot het beginvermogen van eiseres gerekend kon worden, wat leidde tot een rente-aftrekbeperking. Eiseres betwistte dit en stelde dat de opbrengst van de beursgang wel degelijk tot het beginvermogen gerekend moest worden.
De rechtbank oordeelt dat de opbrengst van de beursgang op 1 mei 2007 tot het beginvermogen van eiseres behoort. De rechtbank wijst erop dat de fiscale eenheid niet in de weg staat aan deze conclusie. De rechtbank concludeert dat de inspecteur ten onrechte de rente-aftrekbeperking heeft toegepast, omdat de opbrengst van de beursgang niet als vreemd vermogen kan worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar, vermindert de aanslag tot nihil en stelt het verlies voor het onderhavige jaar vast op € 2.030.961. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 944.
Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de regels omtrent fiscale eenheden en de behandeling van beursgangen zorgvuldig te interpreteren, vooral in het licht van de specifieke omstandigheden van de zaak. De rechtbank stelt dat de bepalingen van de Wet en het Besluit fiscale eenheid 2003 niet in de weg staan aan de opname van de beursopbrengst in het beginvermogen van eiseres, en dat de inspecteur de relevante feiten en omstandigheden niet correct heeft gewogen.