In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2013, vorderde de rechtspersoon Global Car World GmbH (hierna 'GCW') de teruggave van een Porsche Panamera die in beslag was genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de heer [A]. De Porsche was op 3 september 2012 in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, omdat [A] werd verdacht van grootschalige overtredingen van de Opiumwet. GCW stelde dat zij de eigenaar van de Porsche was en dat deze aan [A] was verhuurd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder, op 6 mei 2013, het klaagschrift van GCW gegrond verklaard en de teruggave van de Porsche gelast. Echter, het openbaar ministerie had beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking, waardoor de teruggave nog niet had plaatsgevonden.
GCW vorderde in het kort geding dat de Staat, als gedaagde, de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant zou uitvoeren en de Porsche aan haar zou teruggeven. Subsidiair vorderde GCW schadevergoeding voor gederfde huurinkomsten, aangezien zij door de inbeslagname niet in staat was om de Porsche opnieuw te verhuren. De Staat voerde verweer en stelde dat er aanwijzingen waren voor een schijnconstructie, waarbij [A] feitelijk eigenaar zou zijn van de Porsche, ondanks dat deze op naam van GCW stond.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet gehouden was om de Porsche terug te geven zolang het cassatieberoep liep. De rechter benadrukte dat een rechterlijke beslissing niet ten uitvoer kan worden gelegd zolang daartegen een gewoon rechtsmiddel openstaat. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van GCW af en veroordeelde haar in de proceskosten. Dit vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham.