ECLI:NL:RBDHA:2013:11572

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
6 september 2013
Zaaknummer
C-09-443729 - KG ZA 13-593
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad en teruggave van in beslag genomen Porsche

In deze zaak, die diende voor de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2013, vorderde de rechtspersoon Global Car World GmbH (hierna 'GCW') de teruggave van een Porsche Panamera die in beslag was genomen in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de heer [A]. De Porsche was op 3 september 2012 in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering, omdat [A] werd verdacht van grootschalige overtredingen van de Opiumwet. GCW stelde dat zij de eigenaar van de Porsche was en dat deze aan [A] was verhuurd. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder, op 6 mei 2013, het klaagschrift van GCW gegrond verklaard en de teruggave van de Porsche gelast. Echter, het openbaar ministerie had beroep in cassatie ingesteld tegen deze beschikking, waardoor de teruggave nog niet had plaatsgevonden.

GCW vorderde in het kort geding dat de Staat, als gedaagde, de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant zou uitvoeren en de Porsche aan haar zou teruggeven. Subsidiair vorderde GCW schadevergoeding voor gederfde huurinkomsten, aangezien zij door de inbeslagname niet in staat was om de Porsche opnieuw te verhuren. De Staat voerde verweer en stelde dat er aanwijzingen waren voor een schijnconstructie, waarbij [A] feitelijk eigenaar zou zijn van de Porsche, ondanks dat deze op naam van GCW stond.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de Staat niet gehouden was om de Porsche terug te geven zolang het cassatieberoep liep. De rechter benadrukte dat een rechterlijke beslissing niet ten uitvoer kan worden gelegd zolang daartegen een gewoon rechtsmiddel openstaat. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van GCW af en veroordeelde haar in de proceskosten. Dit vonnis werd openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/443729 / KG ZA 13-593
Vonnis in kort geding van 17 juli 2013
in de zaak van
de rechtspersoon naar Duits recht
Global Car World GmbH,
gevestigd te Bad Bentheim (Duitsland),
eiseres,
advocaat mr. J. de Haan te Grave,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
de Staat der Nederlanden (Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. W.M. Limborgh te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘GCW’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 10 juli 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
Op 3 september 2012 is in het kader van een strafrechtelijk onderzoek naar de heer [A] (hierna ‘[A]’) een Porsche Panamera met kenteken [kenteken] (hierna ‘de Porsche’) op de voet van artikel 94 Wetboek van Strafvordering (Sv) in beslag genomen. [A] wordt verdacht van grootschalige overtreding van de Opiumwet. Blijkens de kennisgeving van inbeslagneming betreft het een waarheidsvindingbeslag en een waardebeslag.
1.2.
Op 7 maart 2013 heeft de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie ter zake van de Porsche een machtiging verleend voor het leggen van conservatoir verhaalsbeslag op de voet van artikel 94a Sv.
1.3.
Op 22 februari 2013 heeft GCW een klaagschrift in de zin van artikel 552a Sv ingediend bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Breda. Zij heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat zij eigenaar is van de Porsche, dat zij deze met ingang van 1 juni 2012 had verhuurd aan [A] en dat zij, nu de huurpenningen niet meer worden betaald, belang heeft bij afgifte van de Porsche om deze opnieuw te kunnen verhuren. Bij beschikking van 6 mei 2013 heeft die rechtbank het klaagschrift gegrond verklaard en de teruggave van de Porsche gelast. Zij heeft daartoe het volgende overwogen:

De rechtbank beschikt over kopieën van de huurovereenkomst, het kentekenbewijs van de Porsche Panamera, een brief van de verzekering en een brief van de Duitse Belastingdienst. Op basis van deze gegevens is voor de rechtbank buiten redelijke twijfel dat Global Car World als eigenaar van de Porsche Panamera moet worden aangemerkt. In tegenstelling tot hetgeen door de officier van justitie is aangedragen, stelt de rechtbank vast dat er onvoldoende aanwijzingen zijn dat de Porsche aan Global Car World is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van de Porsche te bemoeilijken of te verhinderen.
Om die redenen zal de rechtbank het klaagschrift gegrond verklaren met last tot teruggave van de Porsche (…) aan klaagster.
1.4.
Tegen deze beschikking heeft het openbaar ministerie op 15 mei 2013 beroep in cassatie ingesteld. Dit beroep is nog niet behandeld.
1.5.
Tot op heden is het openbaar ministerie niet ingegaan op het verzoek van GCW om de Porsche aan haar af te geven.

2.Het geschil

2.1.
GCW vordert, zakelijk weergegeven:
primair: de Staat te veroordelen de bij beschikking van 6 mei 2013 bepaalde teruggave na te komen, zulks op straffe van een dwangsom;
subsidiair: de Staat te veroordelen om met ingang van de dag der dagvaarding tot aan de dag van de uitspraak op het door de Staat ingediende cassatieberoep maandelijks aan GCW te vergoeden de door haar gederfde huurinkomsten ten bedrage van € 1.267,- per maand.
2.2.
Daartoe stelt GCW het volgende. In weerwil van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant gegeven beschikking heeft de officier van justitie geweigerd de Porsche aan GCW terug te geven. Hierdoor wordt GCW onevenredig in haar financiële belang geschaad, aangezien zij voor de duur van de cassatieprocedure niet in staat is huurinkomsten te verwerven terwijl de (aanzienlijke) afschrijvingskosten van de Porsche doorlopen. Een en ander klemt temeer, nu de officier van justitie de cassatiegronden (vooralsnog) niet heeft onderbouwd. Het kennelijke standpunt van de Staat dat sprake zou zijn van een schijnconstructie en dat [A] feitelijk eigenaar is van de Porsche wordt op geen enkele wijze ondersteund. De verhuurconstructie is ingegeven door fiscale redenen en uit niets blijkt dat er tegen GCW enigerlei verdenking bestaat van medeplichtigheid aan de al dan niet terechte verdenkingen tegen [A].
Subsidiair maakt GCW aanspraak op vergoeding van de door haar gederfde huurpenningen.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
Tussen partijen is in geschil of de Staat (meer in het bijzonder het openbaar ministerie) gehouden is conform de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant de Porsche aan GCW af te geven.
3.2.
Nog daargelaten dat voormelde rechtbank geen beslissing heeft genomen op het op de voet van artikel 94 Sv gelegde beslag, geldt dat op grond van het bepaalde in artikel 557 lid 1 Sv een rechterlijke beslissing niet ten uitvoer kan worden gelegd, zolang daartegen enig gewoon rechtsmiddel openstaat en, zo een gewoon rechtsmiddel is aangewend, totdat het is ingetrokken of daarop is beslist. Reeds hieruit volgt dat de Staat hangende de procedure in cassatie niet gehouden is om uitvoering te geven aan de last tot teruggave. Dit zou slechts anders zijn indien moet worden aangenomen dat de Staat door handhaving van de beslagen jegens GCW onrechtmatig handelt.
3.3.
Ter zitting heeft de Staat het standpunt gehandhaafd dat er verschillende aanwijzingen zijn dat sprake is van een schijnconstructie die zou zijn opgezet om eventueel verhaal op [A] te frustreren. Deze schijnconstructie zou eruit bestaan dat [A] feitelijk eigenaar is van de Porsche maar dat deze op naam van een Duits verhuurbedrijf is gezet en door dat bedrijf zogenaamd aan [A] werd verhuurd. Volgens de Staat blijkt het bestaan van de schijnconstructie onder meer uit het feit dat GCW is opgezet door de heer Van Oers, een bekende van [A], dat GCW geen regulier autoverhuurbedrijf is omdat zij geen website heeft, en er geen betalingsbewijzen zijn overgelegd waaruit volgt dat [A] betalingen aan GCW heeft verricht.
3.4.
Aan GCW moet worden toegegeven dat de argumenten van de Staat onverlet laten dat tussen GCW en [A] sprake was van een legale, door fiscale overwegingen ingegeven constructie. Desalniettemin valt, gelet op het betoog van de Staat, ook niet uit te sluiten dat wel sprake was van een schijnconstructie. Dit geldt temeer nu, GCW ook in deze procedure geen betalingsbewijzen heeft overgelegd en zij desgevraagd, behoudens de mededeling dat zij twaalf auto’s verhuurt en geen website heeft, geen nader inzicht heeft gegeven in haar bedrijfsvoering en in de achtergrond van haar contacten met [A]. Nu de mogelijkheid van een schijnconstructie niet kan worden uitgesloten, is niet aannemelijk dat de Staat jegens GCW onrechtmatig handelt en bestaat geen aanleiding de teruggave van de Porsche te gelasten. De omstandigheid dat de Staat na het instellen van cassatieberoep op 15 mei 2013 kennelijk nog geen inhoudelijke cassatieschriftuur heeft ingediend is evenmin aan te merken als onrechtmatig.
3.5.
Van de Staat kan evenmin worden gevergd dat zij onder handhaving van de beslagen de Porsche aan GCW ter beschikking stelt. Nog daargelaten dat het achterwege laten van sequestratie bij strafrechtelijk beslagen ongebruikelijk is, is gelet op de aard van het beslagen goed de vrees voor verduistering gegeven.
3.6.
Nu voorshands niet aannemelijk is dat de Staat onrechtmatig handelt, bestaat evenmin grond voor toewijzing van de subsidiair door GCW gevorderde schadevergoeding. Indien achteraf komt vast te staan dat de Porsche ten onrechte in beslag genomen is, kan GCW aanspraak maken op vergoeding van de door haar geleden schade.
3.7.
GCW zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt GCW in de kosten van dit geding, aan de zijde van de Staat tot dusver begroot op € 1.405,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 589,- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2013.
WJ