ECLI:NL:RBDHA:2013:11206

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 augustus 2013
Publicatiedatum
29 augustus 2013
Zaaknummer
C-09-449096 - KG ZA 13-951
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding overheidsaansprakelijkheid en Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak, die op 26 augustus 2013 door de Rechtbank Den Haag werd behandeld, vorderde de eiser, zonder bekende woon- of verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk, een verbod op het uitvaardigen van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) door de Staat der Nederlanden. De eiser was verdachte in een opsporingsonderzoek naar een roofmoord die op 10 augustus 2012 had plaatsgevonden. Na zijn detentie in het Verenigd Koninkrijk, waar hij een vrijheidstraf onderging, had hij in mei 2013 aan de officier van justitie laten weten bereid te zijn om te verschijnen voor verhoor, maar hij had zich op 24 juni 2013 niet gemeld bij de politie in Assen, zoals afgesproken. De officier van justitie had eerder aangegeven geen EAB uit te vaardigen, maar na het uitblijven van de medewerking van de eiser, besloot hij om alsnog een EAB op te stellen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiser niet gerechtvaardigd kon vertrouwen op de toezegging van de officier van justitie dat er geen EAB zou worden uitgevaardigd. De rechter benadrukte dat de beslissing om een EAB uit te vaardigen tot de beleidsvrijheid van het openbaar ministerie behoort en dat de eiser zelf verantwoordelijk was voor zijn medewerking aan het onderzoek. De rechter wees de vorderingen van de eiser af, omdat hij niet had voldaan aan zijn verplichtingen en de omstandigheden niet zodanig waren dat de Staat niet tot het uitvaardigen van een EAB kon overgaan. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die op € 1.405,- werden begroot, en de proceskostenveroordeling werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

Rechtbank Den Haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/449096 / KG ZA 13-591
Vonnis in kort geding van 26 augustus 2013
in de zaak van
[eiser],
zonder bekende woon- of verblijfplaats in het Verenigd Koninkrijk,
eiser,
advocaat mr. J.W.E. Luiten te Maastricht,
tegen:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
Staat der Nederland(Ministerie van Veiligheid en Justitie),
zetelende te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A.Th.M. ten Broeke te Den Haag.
Partijen worden hierna respectievelijk aangeduid als ‘[eiser]’ en ‘de Staat’.

1.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van 19 augustus 2013 wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
1.1.
[eiser] is verdachte in een opsporingsonderzoek onder leiding van een officier van justitie bij het Arrondissementsparket Noord-Nederland. [eiser] wordt tezamen met drie anderen verdacht van betrokkenheid bij – kort gezegd – een roofmoord die omstreeks 10 augustus 2012 heeft plaatsgevonden in Klazienaveen.
1.2.
In augustus 2012, kort na de in Nederland gerezen verdenking is [eiser] in het Verenigd Koninkrijk in detentie genomen in verband met een daar door hem te ondergane vrijheidstraf.
1.3.
Op 17 en 18 december 2012 alsmede op 6 maart 2013 hebben in het Verenigd Koninkrijk rogatoire verhoren plaatsgevonden, waarbij [eiser] geen inhoudelijke verklaring heeft afgelegd.
1.4.
Naar aanleiding van het voornemen van de officier van justitie om tegen [eiser] een Europees Aanhoudingsbevel (hierna ‘EAB’) uit te vaardigen, heeft de advocaat van [eiser] overleg gevoerd met de officier van justitie.
1.5.
Bij brief van 10 mei 2013 heeft de advocaat van [eiser] – voor zover hier relevant – het volgende meegedeeld aan de officier van justitie:

Ondanks dat cliënt op mijn advies zich in ieder verhoor op zijn zwijgrecht zal beroepen, laat dat onverlet dat cliënt meer dan bereid is gehoor te geven aan alle oproepen van politie en justitie. Cliënt zal zich dan ook inspannen – uit eerbied naar de rechtbank en het openbaar ministerie – bij alle (eventuele) terechtzittingen jegens hem aanwezig te zijn.
Cliënt ontkent iedere (vermeende) betrokkenheid bij het hem verwetene ten stelligste. Daarnaast is de verdediging van mening dat uit de processtukken onvoldoende blijkt van het tegendeel (laat staan dat er wettig en overtuigend bewijs voorhanden is). Het lijkt mij om die reden evenmin noodzakelijk dat cliënt (terwijl zijn vrijheid hem wordt ontnomen) aan Nederland zal worden overgeleverd. (…) Ik ben van mening dat de aard en de omvang van de verdenking tegen cliënt onvoldoende is om de inzet van de voorlopige hechtenis (en de overlevering) te rechtvaardigen.
1.6.
In antwoord op deze brief heeft de officier van justitie bij brief van 22 mei 2013 – voor zover hier relevant – het volgende meegedeeld aan de advocaat van eiser:

In antwoord op uw brief van 10 mei 2013 bericht ik u (…) dat ik na ampel beraad heb besloten dat ik niet, middels een Europees Aanhoudings Bevel, de aanhouding in Engeland ter overlevering zal vragen van (…) de heer [eiser].
In uw brief geeft u aan, dat uw cliënt “meer dan bereid is gehoor te geven aan alle oproepen van politie en justitie”.
Gelet daarop wil ik bij deze de heer [eiser] uitnodigen zich op24 juni 2013 ten 09:00 uur, te melden bij het bureau van politie (…) teAssen.
(…)
Ik heb begrepen dat de heer [eiser] op 17 juni in vrijheid wordt gesteld. De datum van 24 juni moet derhalve haalbaar zijn.
1.7.
Op 11 juni 2013 is een (naar het Nederlands vertaalde) uitwerking gemaakt van een telefoontap waarbij een gesprek tussen [eiser] en zijn vriendin in Nederland is afgeluisterd. Deze uitwerking, waarbij [eiser] wordt aangeduid als ‘[X]’ en zijn vriendin als ‘[Y]’, vermeldt met betrekking tot het verhoor en een brief van de advocaat van [eiser] het volgende:

[Y]: (…) Heb je die brief van [Z], of…
[X]: Ja, maar ze zeggen dat ik op de 24ste meot gaan om 09:00, maar ik ga natuurlijk niet, wel?
[Y]: Nee, nee, want hij stuurt volgende week een brief de deur uit, waarin staat dat je niet kunt komen.
[X]: zeg maar dat hij dat pas moet doen als ik vrij ben.
[Y]: ja, ja, dat doet hij aan het eind van volgende week, hij zie: ze hebben een maand nodig voor een verzoek zodat je naar NL kunt komen. Dus hij zie: als je buiten staat, ben je buiten en dan ben je nog op proeftijd. En hij zet in de brief, dat als je naar NL komt, dat je dan zelf wel een afspraak maakt.
[X]: wanneer ik terugkom, niet als…, maar wanneer.
[Y]: ja, dat is wat hij in de brief zet, wanneer je terug komt moet je ze bellen.
1.8.
Bij brief van 13 juni 2013 heeft de advocaat van [eiser] de officier van justitie verzocht om het verhoor op een latere datum te plannen. In deze brief schrijft de advocaat onder meer het volgende:

Cliënt attendeerde mij erop dat hij in het Verenigd Koninkrijk (na executie van de detentie aldaar) onder reclasseringstoezicht staat. Het is thans onduidelijk of het verlaten van het Verenigd Koninkrijk zou botsen met de voorwaarden van het reclasseringstoezicht voornoemd. Ik kan mij voorstellen dat de reclassering in het Verenigd Koninkrijk er de voorkeur aan geeft cliënt pas op een latere datum toe te staan naar Nederland af te reizen.
1.9.
Op 17 juni 2013 is [eiser] in het Verenigd Koninkrijk in vrijheid gesteld.
1.10.
Bij brief van 20 juni 2013 heeft de officier van justitie aan de advocaat van [eiser] meegedeeld dat hij ervan uitgaat dat [eiser] zich op 24 juni 2013 zal melden voor verhoor bij de politie te Assen. In deze brief schrijft de officier van justitie:

Gelet op de voortgang van het onderzoek acht ik het van belang voor het onderzoek dat het verhoor en de confrontatie met onderzoeksresultaten ongestoord kan plaatsvinden. Om die reden zal de heer [eiser] dan ook worden aangehouden en inverzekering worden gesteld.
1.11.
Op 27 of 28 juni 2013 heeft de advocaat van [eiser] met de officier van justitie gesproken over de mogelijkheid van het plannen van een nieuw (vrijwillig) verhoor.
1.12.
Bij brief van 11 juli 2013 heeft de officier van justitie aan de advocaat van [eiser] – voor zover hier relevant – het volgende meegedeeld:

Op of omstreeks 17 juni 2013 is de heer [eiser] in Engeland in vrijheid gesteld. Omdat u mij verzekerde dat de heer [eiser] naar Nederland zou komen en volledig zou meewerken aan een politieverhoor, heb ik niet (…) middels een EAB om de aanhouding en overlevering van de heer [eiser] verzocht. De afspraak is gemaakt dat de heer [eiser] zich op 24 juni zou melden bij de politie in Assen. Ik heb u daarbij toegezegd, dat de heer [eiser], omdat hij zich vrijwillig zou melden, niet zou worden aangehouden zolang hij gevolg zou geven aan iedere uitnodiging van de politie. Op 24 juni heeft de heer [eiser] zich niet gemeld, noch heeft hij vooraf kenbaar gemaakt dat hij zich niet zou melden. Na overleg met u over de mogelijkheden en onmogelijkheden met betrekking tot het naar Nederland komen van de heer [eiser], gelet op zijn in Engeland geldende reclasseringstoezicht, heb ik u -ik meen- op 3 juli telefonisch medegedeeld dat ik, na intern beraad en overleg met de politie, besloten heb om de heer [eiser] middels een EAB aan te laten houden.
1.13.
Bij brief van 12 juli 2013 heeft de Engelse reclassering bij monde van haar Probation Manager het volgende geschreven aan de advocaat van [eiser]:

We have been authorised to grant permission for Mr [eiser] to attend an interview with the Police in The Netherlands at the police station in Assen. When he is no longer required by the Public Prosecutor or Police he must return immediately to England and report to Peterlee Probation Office, and in any event subject to a maximum absence from the UK of 7 days’.
Please will you inform us of the date of the interview and give us at least seven days notice. Mr. [eiser] will then be instructed to report to Peterlee Probation Office to provide proof of address and to sign an undertaking that he will abide by the conditions laid down.
1.14.
Op 31 juli 2013 heeft de officier van justitie een EAB, met bijlagen, doen opstellen waarin verzocht wordt om de aanhouding en overlevering van [eiser] aan Nederland in verband met de onder 1.1 bedoelde roofmoord. Tot op heden is dit EAB niet uitgevaardigd.

2.Het geschil

2.1.
Na vermeerdering van eis vordert [eiser] voor het geval dat tegen hem nog geen EAB is uitgevaardigd, zakelijk weergegeven:
primair: de Staat te gebieden zich onmiddellijk te houden aan de gedane toezegging, inhoudende dat het Verenigd Koninkrijk niet zal worden verzocht om aanhouding en overlevering van [eiser];
subsidiair: de Staat te verbieden een EAB tegen [eiser] uit te vaardigen;
meer subsidiair: de Staat te gebieden een nieuw verhoor te appointeren en hem (onder de thans bekende feiten en omstandigheden) te verbieden voorafgaand, tijdens of na afloop van dat verhoor [eiser] aan te houden;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
Voor het geval dat de Staat tegen [eiser] een EAB zou hebben uitgevaardigd, het geval dat de overleveringsprocedure in Verenigd Koninkrijk reeds zou zijn gestart en het geval de overlevering van [eiser] al zou zijn toegewezen, vordert [eiser] de in de dagvaarding genoemde voorzieningen die – zakelijk weergegeven – strekken tot intrekking van het EAB, een verbod op uitvoering van het EAB en invrijheidstelling van [eiser], een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten.
2.2.
Daartoe stelt [eiser] het volgende. [eiser] is in het Verenigd Koninkrijk voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Indien hij zonder toestemming van de Engelse reclassering het Verenigd Koninkrijk verlaat, loopt hij het risico dat de voorwaardelijke detentie van twee jaar alsnog ten uitvoer wordt gelegd. [eiser] heeft er (mede) daarom een groot belang bij dat tegen hem geen EAB wordt uitgevaardigd. Door de door de officier van justitie bij brief van 22 mei 2013 gedane toezegging is bij [eiser] het gerechtvaardigd vertrouwen gewekt dat de Staat het Verenigd Koninkrijk niet zou verzoeken om zijn aanhouding en overlevering door middel van een EAB. De officier van justitie heeft deze beslissing genomen mede op basis van de resultaten uit forensisch onderzoek, waarvan de officier van justitie heeft gezegd dat [eiser] niet op het moment van het overlijden van het slachtoffer in de woning gebracht kan worden. Nu niet is gesteld of gebleken dat deze omstandigheden zijn gewijzigd, kan de Staat het door de officier van justitie ingenomen standpunt redelijkerwijs niet herzien of herroepen. Dat [eiser] niet is verschenen voor het verhoor op 24 juni 2013 kan hem niet worden tegengeworpen, aangezien dit gelet op de door de reclassering gestelde voorwaarden niet haalbaar was. Daar komt bij dat de officier van justitie in het telefoongesprek van 27 of 28 juni 2013 niet onwelwillend stond tegenover het plannen van een nieuw verhoor. In de te maken belangenafweging dient mede in aanmerking te worden genomen dat de Staat sneller tot (nader) verhoor van [eiser] kan overgaan indien hij – zoals hij steeds heeft aangeboden – vrijwillig voor verhoor verschijnt, dan wanneer hij door middel van een EAB door het Verenigd Koninkrijk aan Nederland moet worden overgeleverd.
2.3.
De Staat voert gemotiveerd verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

3.De beoordeling van het geschil

3.1.
[eiser] legt aan zijn vorderingen ten grondslag dat de Staat jegens hem onrechtmatig handelt. Daarmee is in zoverre de bevoegdheid van de burgerlijke rechter – in dit geval de voorzieningenrechter in kort geding – tot kennisneming van de vorderingen gegeven. [eiser] is in zijn vorderingen ook ontvankelijk, nu voor hetgeen hij wil bereiken – voorkomen dat hij definitief door middel van een EAB aan Nederland wordt overgeleverd – geen andere mogelijkheden ten dienste staan.
3.2.
Nu de Staat ter zitting heeft verklaard dat er nog geen EAB tegen [eiser] is uitgevaardigd en hij heeft toegezegd dat hij de uitkomst van deze procedure zal afwachten, behoeven die vorderingen van [eiser] die betrekking hebben op de situatie dat er wel reeds een EAB zou zijn uitgevaardigd geen bespreking meer. Deze vorderingen zullen – bij gebrek van belang – worden afgewezen.
3.3.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij de Staat (de minister van Veiligheid en Justitie) meer in het bijzonder het openbaar ministerie (OM), het vervolgingsmonopolie rust en hem dientengevolge een ruime beleidsvrijheid toekomt bij de vraag of een strafrechtelijk onderzoek moet worden ingesteld en op welke wijze dit moet worden ingericht. De beslissing om al dan niet een EAB uit te vaardigen behoort dan ook tot de verantwoordelijkheid van het OM. Deze ruime beleidsvrijheid brengt mee dat de (voorzieningen)rechter bij de beoordeling van dit beleid terughoudend dient te zijn. Volgens vaste rechtspraak is voor een voorziening in kort geding alleen plaats indien geoordeeld moet worden dat sprake is van een handeling waartoe geen redelijk handelend officier van justitie zou kunnen komen. Dit kan het geval zijn indien door de officier van justitie (onvoorwaardelijk) gedane toezeggingen niet worden nagekomen.
3.4.
Bij de beoordeling van het geschil komt het aan op de vraag of [eiser] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat tegen hem geen EAB zou worden uitgevaardigd, ook niet als hij niet op 24 juni 2013 voor verhoor zou verschijnen bij de politie in Assen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan geen sprake. Redengevend daarvoor is het volgende.
3.5.
Nog daargelaten dat het niet aan [eiser] is om te beoordelen hoe zwaar de verdenking tegen hem is, geldt dat de Staat gemotiveerd heeft betwist dat tegen [eiser] is gezegd dat tegen hem geen serieuze verdenking zou bestaan en dat daarom geen EAB zou worden uitgevaardigd. Dit volgt ook niet uit de onder 1.6 vermelde brief van 22 mei 2013 waarin de officier van justitie meedeelt dat hij afziet van het uitvaardigen van een EAB. Zelfs al zou een mededeling van die strekking op enig moment aan [eiser] zijn gedaan, dan laat dat onverlet dat op een later moment alsnog een serieuze(re) verdenking kan ontstaan. [eiser] kon dan ook niet aan een dergelijke mededeling het vertrouwen ontlenen dat de Staat definitief zou afzien van het uitvaardigen van een EAB.
3.6.
Uit de bewoordingen van de brief van 22 mei 2013 is af te leiden dat het besluit van de officier van justitie om af te zien van het uitvaardigen van een EAB (mede) is ingegeven door de toezegging van [eiser] om gehoor te geven aan alle oproepen van politie en justitie. [eiser] kon er dan ook niet op vertrouwen dat bij het uitblijven van zijn volledige medewerking nog altijd geen EAB zou volgen. Het lag dan ook op de weg van [eiser] om alles in het werk te stellen om op 24 juni 2013 voor verhoor naar Nederland te komen. Anders dan [eiser] kennelijk meent, dient het Engelse reclasseringstoezicht hierbij voor zijn eigen rekening en risico te komen. Indien het – zoals [eiser] heeft betoogd – onmogelijk was om op korte termijn toestemming van de Engelse reclassering te verkrijgen, dan had hij hierover tijdig in overleg moeten treden met de officier van justitie. De halfhartige mededeling dat het verhoor in Nederland misschien wel zou botsen met de reclasseringsvoorwaarden van [eiser], zoals pas op 13 juni 2013 gedaan door de advocaat van [eiser], is in dat verband onvoldoende. Uit niets blijkt dat [eiser] werkelijk van plan was zo spoedig mogelijk voor verhoor naar Nederland te komen. Uit de onder 1.7 vermelde telefoontap volgt veeleer dat [eiser] zijn gang naar Nederland zoveel mogelijk wilde vertragen.
3.7.
Onder deze omstandigheden kon de officier van justitie ertoe komen om alsnog tegen [eiser] een EAB uit te vaardigen. Dat de officier van justitie op 27 of 28 juni 2013 niet onwelwillend stond tegenover het plannen van een nieuw (vrijwillig) verhoor, maakt het voorgaande niet anders. Weliswaar wordt daarmee de indruk gewekt dat vooralsnog geen EAB wordt uitgevaardigd, maar daaruit volgt nog geen onvoorwaardelijke toezegging op dat punt.
3.8.
Ook de aanvankelijk gedane toezegging dat [eiser] bij verhoor in Nederland niet zou worden aangehouden, kan hem niet baten. Het (vrijwillige) verhoor waarvoor deze toezegging is gedaan heeft immers nooit plaatsgevonden. Niet valt in te zien op welke grond de officier van justitie, mede gelet op het opsporingsbelang, alsnog genoegen zou moeten nemen met een nieuw te plannen vrijwillig verhoor onder de door eiser gestelde (reclasserings)voorwaarden.
3.9.
Slotsom van het voorgaande is dat de vorderingen van [eiser] moeten worden afgewezen. Hij zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding. Deze proceskostenveroordeling wordt, zoals door de Staat gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het gevorderde af;
- veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, aan de zijde van de Staat tot dusver begroot op € 1.405,-, waarvan € 816,- aan salaris advocaat en € 589,- aan griffierecht;
- verklaart de proceskostenveroordeling tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 26 augustus 2013.
WJ