ECLI:NL:RBDHA:2013:11030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2013
Publicatiedatum
26 augustus 2013
Zaaknummer
C-09-439615 - HA RK 13-154
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot voorlopig getuigenverhoor in faillissementszaak

In deze beschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 8 augustus 2013, werd het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor afgewezen. De curator, mr. [curator], in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van [A], had verzocht om een voorlopig getuigenverhoor in verband met een rechtsvordering tegen de Belastingdienst wegens onrechtmatige overheidsdaad. De curator stelde dat [A] onterecht was vervolgd door het Openbaar Ministerie voor het indienen van onjuiste belastingaangiften ten name van Interieurline Schoonhoven B.V. en dat de Belastingdienst onrechtmatig had gehandeld door naheffingsaanslagen op te leggen.

De rechtbank oordeelde dat het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor niet toewijsbaar was, omdat de curator onvoldoende belang had aangetoond bij het verzoek. De rechtbank stelde vast dat de feiten die de curator wilde bewijzen, niet betwist waren en dat er geen bewijs was dat de Belastingdienst onrechtmatig had gehandeld ten opzichte van [A]. De rechtbank benadrukte dat alleen de vennootschap zelf schade kan verhalen uit onrechtmatig handelen jegens de vennootschap en dat de curator niet had aangetoond dat [A] als aandeelhouder een eigen vordering kon instellen.

De rechtbank concludeerde dat het verzoek van de curator om een voorlopig getuigenverhoor niet voldeed aan de vereisten en wees het verzoek af. Deze beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. G.P. van Ham.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rekestnummer: C/09/439615 / HA RK 13-154
Beschikking van 8 augustus 2013
in de zaak van
MR. [curator]in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement
van [A] (verder te noemen: [A]),
kantoorhoudende te Rotterdam,
verzoeker,
advocaat mr. G.F. van der Hardt Aberson,
en
DE STAAT DER NEDERLANDEN(Ministerie van Financiën,
Belastingdienst Haaglanden),
zetelende te Den Haag,
verweerder,
advocaat mr. W.I. Wisman te Den Haag.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘de curator’ en ‘de Belastingdienst’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het op 21 maart 2013 ingekomen verzoekschrift,
- het op 4 juli 2013 ingekomen verweerschrift.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoekschrift heeft op 11 juli 2013 plaatsgevonden. Verschenen zijn mr. Van der Hardt Aberson namens de curator, vergezeld van de heer [A], en mr. Wisman namens de Belastingdienst, vergezeld van mevrouw [X].

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Het verzoek strekt tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. De curator voert daartoe het volgende aan. [A] is voornemens een rechtsvordering in te stellen tegen de Belastingdienst wegens onrechtmatige overheidsdaad. Die onrechtmatige overheidsdaad volgt uit het navolgende. [A] is door het Openbaar Ministerie in Den Haag vervolgd voor – kort gezegd – het in de periode december 1999 – januari 2004 opzettelijk doen van onjuiste en/of onvolledige belastingaangiften ten name van Interieurline Schoonhoven B.V. in die zin dat telkens geen of een te laag bedrag aan loonbelasting/premie volkverzekeringen werd opgegeven, telkens ertoe strekkende dat te weinig belasting werd geheven. Deze vervolging was gebaseerd op een rapportage van de Belastingdienst naar aanleiding van een in november 2003 gestart boekenonderzoek bij Interieurline Schoonhoven B.V. en een daarop gestart strafrechtelijk onderzoek. Uit die onderzoeken kwam naar voren dat in de periode 1999 tot en met 2003 aan een zestal personen diverse bedragen, tot een totaalbedrag van € 578.600,--, aan vermoedelijk loon is betaald, welk bedrag niet als loon in de administratie van Interieurline Schoonhoven B.V. is verantwoord. Als gevolg van die onderzoeken zijn naheffingsaanslagen aan Interieurline Schoonhoven B.V. opgelegd.
[A] ontkent dat bedoelde betalingen daadwerkelijk door Interieurline Schoonhoven B.V. zijn verricht. Het gerechtshof Den Haag heeft in hoger beroep in de strafzaak tegen [A] de advocaat-generaal opgedragen de achterliggende betalingsstukken van die betalingen te overleggen. Daaraan is geen gevolg gegeven. [A] heeft die stukken niet kunnen vinden in het controledossier van de controle die in 2003 heeft plaatsgevonden. Het hof heeft [A] vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten. Het hof heeft daarbij overwogen dat op basis van de stukken in het dossier niet is komen vast te staan dat meer personen in dienstbetrekking waren bij Interieurline Schoonhoven B.V. dan uit de aangiften blijkt en dat om die reden niet kan worden uitgesloten dat Interieurline Schoonhoven B.V. de betreffende aangiften juist en volledig heeft gedaan.
Deze motivering van het hof alsmede het feit dat de advocaat-generaal de beweerdelijke betalingen niet heeft kunnen aantonen is een aanwijzing dat de door de Belastingdienst opgestelde aanslagen vals zijn. De curator wenst in het voorlopig getuigenverhoor de bij de hiervoor genoemde rapportage en de daaruit voortvloeiende naheffingsaanslagen betrokken personen te horen. In een procedure zal hij het bewijs moeten leveren dat de aan Interieurline Schoonhoven B.V. opgelegde aanslagen onjuist waren en dat de daarbij betrokken personen daarvan op de hoogte waren en dat de Belastingsdienst aldus onrechtmatig heeft gehandeld.
2.2.
De Belastingdienst stelt zich op het standpunt dat het verzoek dient te worden afgewezen, althans niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De belastingdienst voert daartoe in de eerste plaats aan dat niet valt in te zien welk belang [A] kan hebben bij een discussie over de aan Interieurline Schoonhoven B.V. opgelegde aanslagen. In de tweede plaats is de Belastingdienst van oordeel dat het verzoek ziet op feiten die geen onderwerp van debat meer kunnen zijn in een geding voor de burgerlijke rechter.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank stelt voorop dat een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toewijsbaar is in de gevallen waarin bij de wet het bewijs door getuigen is toegelaten. Uitgangspunt daarbij is dat de feiten die verzoeker wil bewijzen betwist moeten zijn en tot een beslissing van de zaak kunnen leiden. Op grond van vaste jurisprudentie van de Hoge Raad zal een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor door de rechtbank moeten worden afgewezen als de rechtbank van oordeel is dat van de bevoegdheid tot het bezigen van dit middel misbruik wordt gemaakt, dat het verzoek in strijd is met een goede procesorde of dat het moet afstuiten op een ander, door de rechter zwaarwichtig geoordeeld, bezwaar. Voorts geldt ook bij de beoordeling van een verzoek om een voorlopig getuigenverhoor de in artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek neergelegde regel dat zonder belang niemand een rechtsvordering toekomt.
3.2.
Met betrekking tot het door de Belastingdienst gestelde gebrek aan belang van [A] bij het onderhavige verzoek overweegt de rechtbank als volgt. Het boekenonderzoek dat is uitgevoerd en de (naheffings)aanslagen die daaruit zijn voortgevloeid hebben betrekking op Interieurline Schoonhoven B.V.. Mocht de Belastingdienst daarbij onrechtmatig hebben gehandeld dan zou dat een onrechmatig handelen jegens Interieurline Schoonhoven B.V. betreffen en zou Interieurline Schoonhoven B.V. uit dien hoofde een vordering tot schadevergoeding jegens de Belastingdienst kunnen toekomen. Dat Interieurline Schoonhoven B.V. schade heeft geleden is overigens niet gesteld. Interieurline Schoonhoven B.V. is op 3 augustus 2005 in staat van faillissement verklaard en op 7 mei 2010 ontbonden wegens gebrek aan baten.
De stelling van de curator dat het handelen van de Belastingdienst ook ten aanzien van [A] (privé) onrechtmatig is, is onvoldoende onderbouwd. Het enige dat de curator daartoe – ter zitting – heeft aangevoerd is dat [A] als aandeelhouder van Interieurline Schoonhoven B.V. schade heeft geleden. Mocht de curator daarmee doelen op een waardevermindering van de aandelen van Interieurline Schoonhoven B.V. dan overweegt de rechtbank in dat verband het volgende. De hoofdregel is dat alleen de vennootschap zelf schade uit onrechtmatig handelen jegens de vennootschap kan verhalen. Omstandigheden dat [A] als aandeelhouder een eigen vordering jegens de Belastingdienst kan instellen, zijn niet aangevoerd. Overigens is niet gesteld of gebleken dat een eventuele waardevermindering van de aandelen het gevolg is van het gestelde onrechtmatig handelen van de Belastingdienst. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de curator zijn belang bij een voorlopig getuigenverhoor onvoldoende heeft aangetoond. Het verzoek zal daarom reeds op deze grond worden afgewezen.

4.De beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.P. van Ham en in het openbaar uitgesproken op 8 augustus 2013. [1]

Voetnoten

1.type: 201