ECLI:NL:RBDHA:2013:10606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2013
Publicatiedatum
20 augustus 2013
Zaaknummer
HAA 13/19527, 13/19526, 13/19895, 13/19260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • G.W.S. de Groot
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toegangsweigering en asielaanvraag van een Israëlische vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 13 augustus 2013 uitspraak gedaan in een geschil over de toegangsweigering en asielaanvraag van een Israëlische vreemdeling. De vreemdeling had op 11 juli 2013 de toegang tot Nederland geweigerd gekregen op basis van de Schengengrenscode, omdat hij niet voldeed aan de toegangsvoorwaarden. Hij had op 25 juli 2013 administratief beroep ingesteld tegen deze weigering, maar dit werd door verweerder doorgestuurd naar de rechtbank als beroepschrift. De vreemdeling had ook een asielaanvraag ingediend, maar deze werd afgewezen omdat hij niet overtuigend had aangetoond dat hij in Israël gevaar liep. De rechtbank oordeelde dat de vreemdeling niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn claims van vervolging en dat zijn verklaringen inconsistent waren. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de asielafwijzing ongegrond en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. Tevens werd het beroep tegen de toegangsweigering en de vrijheidsontneming ongegrond verklaard. De rechtbank concludeerde dat de weigering van toegang aan de vreemdeling niet onrechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor schadevergoeding. De uitspraak werd gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzieningenrechter, en is openbaar uitgesproken op 13 augustus 2013.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 13/19527 (voorlopige voorziening)
AWB 1319526 (beroep asiel)
AWB 13/19895 (beroep toegangsweigering)
AWB 13/19260 (beroep vrijheidsontneming)
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken en de voorzieningenrechter van 13 augustus 2013 in de zaken tussen

[eiser],

geboren op [geboortedatum], van Israëlische nationaliteit,
verzoeker/eiser,
(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw, advocaat te Haarlem),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder,

(gemachtigde: mr. R.C. van Keeken, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst).

Procesverloop

De ambtenaar belast met de grensbewaking heeft op 11 juli 2013 aan eiser de toegang geweigerd op grond van artikel 13, in samenhang met artikel 5, van Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (hierna: de Schengengrenscode). Eiser heeft op 25 juli 2013 tegen het besluit tot toegangsweigering administratief beroep ingesteld bij verweerder.
Op 11 juli 2013 is eiser, nadat hij te kennen had gegeven in Nederland een asielaanvraag te willen indienen, krachtens artikel 6, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) de verplichting opgelegd zich op te houden in het Aanmeldcentrum Schiphol. In het besluit tot oplegging van de maatregel is vermeld dat eiser de verdere toegang is geweigerd onder verwijzing naar artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode, in samenhang met artikel 3, derde lid, Vw. Eiser heeft op 25 juli 2013 tegen het besluit tot oplegging van de maatregel beroep ingesteld bij de rechtbank
Bij brief van 1 augustus 2013 heeft verweerder onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 11 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA3601 en artikel 6:15, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het administratief beroep tegen de toegangsweigering naar de rechtbank doorgestuurd ter behandeling als beroepschrift.
Bij besluit van 25 juli 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoeker tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Bij dat besluit heeft verweerder voorts de aan verzoeker op 11 juli 2013 opgelegde vrijheidsontnemende maatregel opgeheven.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op zijn beroep heeft beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 augustus 2013. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld nadere inlichtingen te verstrekken. Dit heeft verweerder bij brief van 8 augustus 2013 gedaan. Eiser heeft hierop bij brief van dezelfde datum gereageerd. Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

1.
Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.
Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
Asielaanvraag
3.
Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn asielaanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker is acht tot negen jaar geleden voor het eerst benaderd door een militante gewapende groepering, naar verzoekers vermoeden de militaire vleugel van Hamas, om zich bij hen aan te sluiten. In totaal zou hij vijf tot zes keer door deze groepering zijn benaderd, drie of vier maanden voor zijn vertrek voor het laatst. Aan verzoeker is toen een ultimatum gesteld om uiterlijk op 15 september 2013 een antwoord te geven of hij zich bij hen zal aansluiten. Verzoeker heeft verder verklaard dat hij als een Arabier in Israël veel problemen heeft ondervonden door de Israëlische autoriteiten en door medeburgers.
4.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoeker afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, in samenhang met artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw. Verzoeker heeft toerekenbaar niet de documenten overgelegd waaruit blijkt dat hij twee keer veroordeeld is in zijn land van herkomst. Zijn verklaringen dat hij door een militante groepering zou zijn benaderd om zich aan te sluiten missen positieve overtuigingskracht. Verzoeker heeft bij zijn aanhouding meerdere malen verklaard dat hij als toerist naar Nederland is gekomen, dat hij in Nederland windmolens wil gaan bekijken en dat hij de Nederlandse schilders waardeert. Hij heeft verder verklaard dat hij naast Nederland ook Frankrijk en Duitsland wil bezoeken. Hij heeft verklaard: “
laat mij gewoon als toerist binnen. Als jij mij terugstuurt naar Israel dan ga ik politiek asiel aanvragen. Nu wil ik geen asiel. Ik wil gewoon als toerist naar binnen”. Dit duidt erop dat de inreis van verzoeker niet is ingegeven door asielgerelateerde motieven, wat breuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn verklaringen. Los hiervan zijn de verklaringen van verzoeker over de benadering door de militante gewapende groepering op zichzelf niet aannemelijk, bevreemdingwekkend, ongerijmd en niet overtuigend. De overige verklaringen van verzoeker zijn onvoldoende zwaarwegend voor vluchtelingschap danwel voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op een andere grond van artikel 29 Vw.
5.
Verzoeker voert aan dat de marginale rechterlijke toetsing van het asielrelaas niet overeen komt met de wijze van toetsing zoals is voorgeschreven in artikel 47, derde lid van de Richtlijn 2013/32/EU van 26 juni 2013 betreffende gemeenschappelijke procedures voor de toekenning en intrekking van de internationale bescherming (herschikking Procedurerichtlijn). Ook tijdens de implementatietermijn is een lidstaat gebonden aan de algemene beginselen van Unierecht.
5.1
De voorzieningenrechter overweegt dat de herschikking Procedurerichtlijn op 20 juli 2013 in werking is getreden. Op grond van artikel 51 van deze richtlijn verloopt de implementatietermijn van artikel 46 van deze richtlijn op 20 juli 2015.
5.2
Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie (bijvoorbeeld de uitspraak van 26 mei 2011, C-165/09, in de zaak Stichting Natuur en Milieu; www.curia.europa.eu) volgt dat een richtlijnbepaling pas bij de toetsing van een in beroep bestreden besluit kan worden betrokken indien de implementatietermijn van de desbetreffende richtlijn is verlopen of indien voor het aflopen van die termijn een nationale maatregel is genomen die tot implementatie van die bepaling dient.
5.3
Tot die tijd is er ook geen ruimte voor richtlijnconforme interpretatie. Evenmin is er aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen of om op deze richtlijn te anticiperen via interpretatie van artikel 13 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), artikel 39 van de Richtlijn 2005/85/EG betreffende minimumnormen voor de procedures in lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus (Procedurerichtlijn) of artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest).
5.4
De voorzieningenrechter constateert dat de implementatietermijn nog niet is verstreken en dat nog geen nationale maatregel is genomen die tot implementatie dient. Artikel 46 van de herschikking Procedurerichtlijn leidt de voorzieningenrechter daarom niet tot een andere wijze van toetsing dan volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 27 januari 2003 (ECLI:NL:RVS:2003:AF5566).
6.
Verzoeker heeft geen beroepsgronden aangevoerd tegen verweerders tegenwerping van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw en evenmin heeft verzoeker inhoudelijke beroepsgronden aangevoerd tegen verweerders beoordeling van de gestelde benadering door de militante gewapende groepering in het bestreden besluit.
7.
Verzoeker voert – kort samengevat – aan dat hij asiel heeft aangevraagd omdat hij als Arabier in Israël stelselmatig gediscrimineerd wordt. Hij haalt paragrafen 53 en 54 aan van het Handboek van de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) en betoogt dat hij voldoet aan de omschrijving zoals gegeven in paragraaf 54 van dit Handboek. Verweerder had dan ook niet tot afwijzing van zijn asielaanvraag mogen komen. Ook heeft verweerder de langdurige stelselmatig ondergaande discriminatie niet in onderlinge samenhang beoordeeld met de andere beperkingen voor verzoeker binnen de Israëlische samenleving. Het bestreden besluit is niet deugdelijk gemotiveerd.
7.1
De voorzieningenrechter volgt verzoeker niet in zijn betoog. Verzoeker heeft dit betoog overigens ook grotendeels in de zienswijze naar voren gebracht. Verweerder heeft in het bestreden besluit verzoekers betoog gemotiveerd weerlegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op basis van de verklaringen van verzoeker op het standpunt kon stellen dat verzoeker in Israël niet zodanig in zijn bestaansmogelijkheden was beperkt dat zijn leven onhoudbaar was. Verweerder heeft hierbij kunnen betrekken dat verzoeker ondanks de aangevoerde omstandigheden in Israël kunnen werken en onderwijs kunnen volgen. Hij had onderdak en heeft toegang tot de gezondheidszorg gehad. Verweerder heeft kunnen concluderen dat niet is gebleken dat de ondervonden discriminatie een ernstige beperking van verzoekers bestaansmogelijkheden heeft gevormd en dat dit geen grond vormt om aan verzoeker een verblijfsvergunning asiel te verlenen. Deze beroepsgrond faalt.
8.
De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond.
9.
Nu in de hoofdzaak is beslist, wijst de voorzieningenrechter het verzoek af.
10.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ten aanzien van het beroep tegen de toegangsweigering
11.
Ten aanzien van de bevoegdheidsvraag overweegt de rechtbank als volgt.
11.1
Verweerder heeft zich in het verweerschrift van 5 augustus 2013 en ter zitting op het standpunt gesteld dat het administratief beroep tegen de toegangsweigering ten onrechte naar de rechtbank is doorgestuurd voor behandeling als beroep nu dit is gebeurd nadat eiser al in vrijheid was gesteld. Op dat moment was het in artikel 6 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op een onmiddellijke vrijlating bij vaststelling van de onrechtmatigheid van de vrijheidsontnemende maatregel niet meer in geding. De door de Afdeling in de eerder genoemde uitspraak van 11 juni 2013 bedoelde situatie doet zich in deze zaak dan ook niet voor. Dan geldt de hoofdregel dat er eerst administratief beroep tegen de toegangsweigering open staat.
11.2
Namens eiser is ter zitting bepleit dat de zaak door de rechtbank als beroep wordt behandeld met de argumenten dat dit volgt uit de ratio van de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2013 en omdat de rechtbank het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel pas goed kan beoordelen als zij eerst de rechtmatigheid van de toegangsweigering heeft beoordeeld.
11.3
In de brief van 8 augustus 2013 heeft verweerder desgevraagd uiteengezet dat het materiële belang van verweerder bij het terugvragen van het administratief beroep is dat verweerder in situaties als deze, conform het wettelijke uitgangspunt zoals gegeven in artikel 77 Vw, de toegangsweigeringen kan blijven beoordelen. Verweerder hecht er aan om in situaties als deze waarin de rechtbank niet gehouden is om als eerste instantie op het voorliggende geschil te beslissen, het handelen van de ambtenaren belast met de grensbewaking op rechtmatigheid en doelmatigheid te kunnen blijven beoordelen.
11.4
Eiser heeft hierop gereageerd dat verweerder de systemen dan zo dient in te richten dat reeds in een eerder stadium deze beoordeling en controle plaatsvindt. Eiser heeft belang bij een beoordeling op zeer korte termijn, nu dit verband houdt met de beoordeling van het beroep tegen de vrijheidsontnemende maatregel door de rechtbank.
12.
De rechtbank zal het administratief beroep tegen de toegangsweigering aan zich houden en daarop als beroepschrift beslissen. Daarvoor neemt de rechtbank in de eerste plaats als uitgangspunt dat het beroep tegen de artikel 6-maatregel en dat tegen de toegangsweigering op dezelfde datum zijn ingediend. Bij die stand van zaken diende op basis van onder het procesverloop vermelde uitspraak van de ABRS van 11 juni 2013 de rechtbank het administratief beroepschrift tegen de toegangsweigering als beroepschrift te behandelen. Het rechtsmiddelenstelsel zou onoverzichtelijk worden als door opheffing van de artikel 6-maatregel nadien de rechtbank haar bevoegdheid weer zou verliezen. Als praktische overweging speelt in het bijzonder nog een rol de veel voorkomende situatie dat de artikel 6-maatregel wordt opgeheven kort voor de zitting.
De rechtbank zal hierna het beroep tegen de toegangsweigering dus inhoudelijk beoordelen.
13.
Verzoeker voert aan dat de maatregel vanaf het moment dat hij asielzoeker is geworden niet rechtmatig is voortgezet nu hem niet conform artikel 13, eerste lid, van de Schengengrenscode, in samenhang met artikel 3, derde lid, Vw de toegang is geweigerd. Weliswaar is dit wel aangekruist in het besluit inzake vrijheidsontnemende maatregel ex artikel 6 Vw, maar dat is geen verdere toegangsweigering zoals bedoeld in de eerder genoemde bepalingen nu er geen model van deze verdere toegangsweigering is opgemaakt en deze niet is uitgereikt noch is ondertekend door eiser.
13.1
Gelet op de uitspraak van de Afdeling van 11 juni 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:C3600), waarbij de rechtbank zich aansluit, viel eiser gelet op zijn asielwens onder artikel 5, vierde lid, aanhef en sub c van de Schengengrenscode en moet het ervoor gehouden worden dat Nederland gebruik heeft gemaakt van de in artikel 13 eerste lid van de Schengengrenscode geboden mogelijkheid hem toegang te verlenen. De toegangsweigering kan daarom niet gebaseerd zijn op de Schengengrenscode. De grondslag voor de verdere toegangsweigering is artikel 3, derde lid, in samenhang met het eerste lid Vw. Hoewel het eerste lid van artikel 3 Vw in de stukken niet uitdrukkelijk is vermeld, staat, gelet op de onlosmakelijke samenhang tussen artikel 3, derde lid, van die wet en het eerste lid daarvan, aldus voldoende vast dat eiser krachtens die bepalingen de verdere toegang tot Nederland is geweigerd.
13.2
Op grond van het voorgaande moet het ervoor worden gehouden dat aan eiser op grond van artikel 5, vierde lid, onder c in samenhang met artikel 13, eerste lid van de Schengengrenscode toegang is verleend. De daarop gerichte beroepsgrond kan daarom niet slagen.
14.
De rechtsgronden aanvullend overweegt de rechtbank dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat verweerder om humanitaire redenen van de verdere toegangsweigering had moeten afzien. Niet in geschil is dat gronden waarop verweerder de verdere weigering heeft gebaseerd zich feitelijk voordeden en dat eiser aldus niet aan de toegangsvoorwaarden voldeed. Artikel 3, eerste lid, Vw schrijft voor dat indien niet aan de toegangsvoorwaarden wordt voldaan, de toegang wordt geweigerd. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 18 januari 2012 (LJN BV1668) overweegt de rechtbank dat dit slechts uitzondering dient te leiden op grond van zeer bijzondere belangen, die zwaarder wegen dan verweerders grensbewakingsbelang. Dat eiser asiel heeft gevraagd kan naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanige bijzondere omstandigheid gelden.
15.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat de weigering van (verdere) toegang aan eiser niet onrechtmatig is te achten.
16.
Het beroep is ongegrond.
17.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
Ten aanzien van het beroep vrijheidsontneming
18.
Indien de rechtbank bij het beroep van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw het beroep gegrond.
19.
Ingevolge artikel 6, eerste en tweede lid, Vw kan de vreemdeling aan wie toegang tot Nederland is geweigerd worden verplicht zich op te houden in een door de ambtenaar belast met de grensbewaking aangewezen ruimte of plaats die is beveiligd tegen ongeoorloofd vertrek.
20.
De rechtbank stelt vast dat de vrijheidsontnemende maatregel op 25 juli 2013 is opgeheven en dat de rechtbank dient te beoordelen of er thans gronden zijn om schadevergoeding toe te kennen.
21.
Eiser voert ter zitting aan dat de toegangsweigering van meet af aan onrechtmatig was. Eiser had een geldige paspoort en was niet visumplichtig. De enkele omstandigheid dat hij wellicht onvoldoende bestaansmiddelen had, was onvoldoende om hem de artikel 6 maatregel op te leggen. Dat is ook de reden geweest dat de maatregel op 25 juli 2005 is opgeheven. Eiser voert aan dat hij ten onrechte vanaf 11 juni 2013 tot 25 juni 2013, dus 14 dagen, heeft vastgezeten en verzoekt om schadevergoeding.
21.1
Namens verweerder is ter zitting aangevoerd dat de vrijheidsontnemende maatregel na de afwijzing van eisers asielaanvraag is opgeheven omdat de gronden voor de maatregel onvoldoende waren om de maatregel voort te zetten. Na de afwijzing van de asielaanvraag viel eiser onder de werkingsfeer van de Richtlijn 2008/115/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 over gemeenschappelijke normen en procedures in de lidstaten voor de terugkeer van onderdanen van derde landen die illegaal op hun grondgebied verblijven (de Terugkeerrichtlijn) en daar gelden zwaardere eisen bij de te maken belangenafweging. Verweerder volgt verzoeker echter niet in zijn betoog dat de vrijheidsontnemende maatregel van meet af aan niet rechtmatig was omdat er toen wel degelijk het grensbewakingsbelang speelde en verzoeker geen bijzondere omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan dat belang ten gunste van eiser opzij gezet dient te worden.
21.2
De rechtbank volgt verweerder in het voorgaande betoog en verwijst verder naar de eerdere overwegingen onder 14. Nu verzoeker dit betoog van verweerder ter zitting niet heeft bestreden, kan deze beroepsgrond niet slagen.
22.
Het beroep is ongegrond.
23.
De rechtbank zal het verzoek om het toekennen van schadevergoeding afwijzen.
24.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep asiel ongegrond;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
De rechtbank:
- verklaart de beroepen toegangsweigering en vrijheidsontneming ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.S. de Groot, voorzieningenrechter en rechter, in aanwezigheid van mr. S. Vosse-Pirs, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2013.
griffier voorzieningenrechter/rechter
afschrift verzonden aan partijen op:
Coll:

Rechtsmiddel