ECLI:NL:RBDHA:2013:10515

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 april 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
440194
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het verzoek tot wraking van de rechter in een civiele zaak over auteurs- en merkrechten

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2013 een verzoek tot wraking afgewezen. Het verzoek was ingediend door Sluban Europe B.V., vertegenwoordigd door advocaat mr. K.Th.M. Stöpetie, tegen rechter mr. M.P.M. Loos. De aanleiding voor het wrakingsverzoek was een eerdere beslissing van de rechter om een verzoek tot aanhouding van de procedure af te wijzen. Verzoekster stelde dat deze beslissing haar vrees voor de onpartijdigheid van de rechter had doen toenemen, omdat zij zich in een ongelijke positie bevond ten opzichte van de wederpartij in de hoofdzaak. De wrakingskamer heeft de feiten en omstandigheden die door verzoekster zijn aangevoerd, beoordeeld en geconcludeerd dat er geen objectieve aanwijzingen waren voor een gebrek aan onpartijdigheid van de rechter. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling vermoed wordt onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken. De afwijzing van het aanhoudingsverzoek werd als een processuele beslissing beschouwd, die op zichzelf geen grond voor wraking kan vormen. De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de hoofdzaak voortgezet kan worden in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/21
zaak-/rekestnummer: 440194 / KG RK 13-711
kenmerk: 413738 / HA ZA 12-254
datum beschikking: 26 april 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering in de zaak van:
Sluban Europe B.V.,
te Amsterdam,
verzoekster,
advocaat: mr. K.Th.M. Stöpetie,
strekkende tot wraking van:
mr. M.P.M. Loos,
rechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

Verzoekster is gedaagde in de hoofdzaak, betreffende een geschil over een vermeende inbreuk op auteurs- en merkrechten. Op 29 maart 2013 heeft de rechter een tweede verzoek om aanhouding van de zaak afgewezen, nadat zij het eerste verzoek daartoe al op
22 maart 2013 had afgewezen. Onderhavig verzoek tot wraking van de rechter is op
2 april 2013 bij de rechtbank ingekomen. Op 9 april 2013 heeft de wrakingskamer van de rechter een schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek ontvangen.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 15 april 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoekster is ter zitting vertegenwoordigd door haar advocaat. De rechter heeft haar standpunt met betrekking tot het wrakingsverzoek schriftelijk kenbaar gemaakt en daarbij tevens aangegeven niet ter zitting te zullen verschijnen. Het wrakingsverzoek is door de advocaat aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.

3.Het standpunt van verzoekster

Aan het wrakingsverzoek is
-verkort en zakelijk weergegeven
-het volgende ten grondslag gelegd. Door de beslissing van 29 maart 2013, waarbij de rechter het verzoek van verzoekster tot aanhouding van de te houden comparitie van partijen andermaal heeft afgewezen, is bij verzoekster de vrees ontstaan dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zal lijden.
Door die beslissing moet verzoekster zich tegelijkertijd richten op het voeren van inhoudelijke schikkingsonderhandelingen en op het inhoudelijk voorbereiden van de comparitie. Dit vergt, anders dan van een groot bedrijf als de wederpartij in de hoofdzaak, een inspanning die de onderhandelingen noch de gerechtelijke procedure ten goede komt. Aldus is met de beslissing van de rechter de wederpartij in de hoofdzaak bevoordeeld. Voorts kan de afwijzing van het aanhoudingsverzoek niet zijn gebaseerd op het oordeel dat sprake is van een onredelijke vertraging van de procedure, waardoor de vrees is ontstaan dat die is ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoekster. Dit geldt temeer, nu het eerste verzoek tot aanhouding door partijen gezamenlijk is gedaan, aldus verzoekster.

4.Het standpunt van mr. M.P.M. Loos

De rechter heeft in haar verweerschrift aangegeven dat zij het eerste aanhoudingsverzoek dat door partijen gezamenlijk is gedaan heeft afgewezen in overeenstemming met het landelijk procesreglement. Dat partijen een eenstemmig verzoek hebben gedaan en dat wat hen betreft geen sprake was van een onredelijke vertraging van de procedure doet niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de rechter in dezen. Het tweede aanhoudingsverzoek vormde voor de rechter geen aanleiding om anders te denken over de eerder door haar genomen beslissing.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
In de kern komt het verzoek er op neer dat uit de afwijzing van het herhaalde aanhoudingsverzoek al de (schijn van) vooringenomenheid van de rechter volgt. Daarin wordt verzoekster niet gevolgd. De beslissing tot afwijzing van het aanhoudingsverzoek vormt een processuele beslissing. Dergelijke beslissingen vormen in principe geen grond voor een wraking. Alleen indien de beslissing zo onbegrijpelijk is dat deze een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de rechter jegens verzoekster een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij verzoekster dienaangaande bestaande vrees voor een dergelijke vooringenomenheid naar objectieve maatstaven gerechtvaardigd is, kan dit tot een ander oordeel leiden. De wrakingskamer is van oordeel dat dit hier niet het geval is. Verzoekster meent vanwege de juridische en financiële slagkracht van de wederpartij meer belang te hebben bij aanhouding van de hoofdzaak. Dat zij meer last heeft van de afwijzing van een daartoe strekkend verzoek zou weliswaar een feitelijk gevolg kunnen zijn van de beslissing van de rechter, maar dat de rechter zich hierdoor in haar overwegingen bij haar beslissing (ook maar enigszins) zou hebben laten leiden, mist iedere grondslag.
5.4.
De conclusie uit het voorgaande is dat de door verzoekster aangevoerde feiten en omstandigheden geen grond geven te vrezen dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt noch is ten aanzien van haar de schijn van partijdigheid gewekt.
5.5.
Het verzoek wordt afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster p/a haar advocaat mr. K.Th.M. Stöpetie;
• eisers in de hoofdzaak p/a hun advocaat mr. A.M.E. Verschuur;
• de rechter mr
.M.P.M. Loos.
Deze beslissing is gegeven door mrs. E.A.G.M. van Rens, J.G.J. Brink en D.G.J. Dop, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.X. Cozijn als griffier en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2013.