ECLI:NL:RBDHA:2013:10511

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2013
Publicatiedatum
16 augustus 2013
Zaaknummer
09/437877
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van het wrakingsverzoek tegen mr. G. van Zeben-de Vries in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2013 uitspraak gedaan op een schriftelijk verzoek tot wraking van mr. G. van Zeben-de Vries, bestuursrechter in de rechtbank Den Haag. Het verzoek tot wraking werd ingediend door een verzoeker die een beroepschrift had ingediend tegen een besluit van het Centraal Administratie Kantoor (CAK) betreffende de eigen bijdrage voor de regeling Zorg zonder Verblijf. De verzoeker was van mening dat de voorzieningenrechter bevooroordeeld was, omdat deze had geoordeeld dat er geen spoedeisend belang was voor het treffen van een voorlopige voorziening. De verzoeker stelde dat de voorzieningenrechter het dossier niet goed kende en dat haar oordeel was gebaseerd op onjuiste informatie van het CAK.

Tijdens de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 4 maart 2013 heeft de verzoeker zijn standpunt toegelicht, terwijl mr. van Zeben-de Vries haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek nader toelichtte. De wrakingskamer heeft vervolgens de argumenten van de verzoeker en de gewraakte rechter in overweging genomen. De wrakingskamer oordeelde dat de enkele omstandigheid dat de voorzieningenrechter een onwelgevallig oordeel had gegeven, niet voldoende was voor het aannemen van vooringenomenheid. De wrakingskamer benadrukte dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij er uitzonderlijke omstandigheden zijn die dit tegenspreken.

Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van de onderliggende voorzieningenprocedure wordt voortgezet. Deze beslissing is openbaar uitgesproken en is ook aan de betrokken partijen meegedeeld.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/17
zaaknummer: 09/437877 / KG RK 13-434
registratienummer: SGR AWB 13/1094 AWBZ G VA
datum beschikking: 18 maart 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te ([postcode] ) [woonplaats], [adres],
verzoeker,
tegen
Centraal Administratie Kantoor (hierna: CAK),
afdeling Bezwaar & Beroep,
te (2595 AK) Den Haag, Prinses Beatrixlaan 7,
strekkende tot wraking van:
mr. G. van Zeben-de Vries,
bestuursrechter in de rechtbank Den Haag.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

1.1.
Verzoeker heeft op 10 januari 2013 een beroepschrift ingediend tegen het besluit van het CAK van 28 december 2012 (hierna: de bodemzaak). Bij dit besluit is verzoekers bezwaarschrift betreffende de vaststelling van de eigen bijdrage van verzoeker voor de regeling Zorg zonder Verblijf ongegrond verklaard.
Op 6 februari 2013 is zijdens verzoeker een verzoekschrift ingediend strekkende tot het treffen van een voorlopige voorziening (hierna: verzoek voorlopige voorziening). Ter zitting van 19 februari 2013 is door de behandelend voorzieningenrechter mr. G. van Zeben-de Vries meegedeeld dat het verzoek voorlopige voorziening wegens het ontbreken van spoedeisend belang niet inhoudelijk zal worden behandeld en dat met de inhoudelijke behandeling van de zaak van verzoeker moet worden gewacht tot de behandeling van de bodemzaak op de reeds geplande zitting van 26 maart 2013. Vervolgens is het onderzoek betreffende het verzoek voorlopige voorziening gesloten en is door de voorzieningenrechter meegedeeld dat op 5 maart 2013 uitspraak zal worden gedaan.
1.2.
Op 21 februari 2013 is ter griffie van de rechtbank ingekomen een schriftelijk wrakingsverzoek - gedateerd 20 februari 2013 - van verzoeker. De uitspraak op het verzoek voorlopige voorziening is in afwachting van de beslissing op het wrakingsverzoek uitgesteld. Op 1 maart 2013 is ter griffie van de rechtbank van verzoeker ingekomen een schriftelijke aanvulling op het wrakingsverzoek. Bij brief van 22 februari 2013 heeft
Mr. van Zeben- de Vries medegedeeld niet in de wraking te berusten en haar standpunt schriftelijk toegelicht.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 4 maart 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is verschenen en heeft het wrakingsverzoek toegelicht. Mr. van Zeben-de Vries is eveneens verschenen en heeft haar schriftelijke reactie van 22 februari 2013 op het wrakingsverzoek, waarop hierna onder 4. zal worden ingegaan, nader toegelicht. M. Knoester, gemachtigde van het CAK, heeft de wrakingskamer op 4 maart 2013 per fax meegedeeld dat het CAK niet bij de zitting van de wrakingskamer aanwezig zal zijn.

3.Het standpunt van verzoeker

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd.
Door te oordelen dat bij de besluitvorming op het verzoekschrift van verzoeker uitsluitend betalingsonmacht aan de orde is en daarom spoedeisend belang voor het treffen van een voorlopige voorziening ontbreekt, heeft de voorzieningenrechter ervan blijk gegeven het dossier niet te kennen en bevooroordeeld te zijn, nu zij haar onterechte oordeel enkel heeft gebaseerd op onjuiste beeldvorming door het CAK.
Het oordeel van de voorzieningenrechter, voor zover inhoudende dat zij al van tevoren had vastgesteld - zoals zij heeft gesteld in haar schriftelijke reactie op het wrakingsverzoek - dat er geen spoedeisend belang is, geeft bovendien ook blijk van vooringenomenheid jegens verzoeker. De zaak had volgens verzoeker wel degelijk inhoudelijk kunnen worden behandeld, aangezien het spoedeisend belang door hem is aangetoond in zijn beroepschrift in de bodemzaak.

4.Het standpunt van de gewraakte rechter

In haar reactie van 22 februari 2013 stelt de voorzieningenrechter zich op het standpunt dat een voorlopige voorziening alleen tot een toewijzing kan leiden indien sprake is van een minimale twijfel bij de voorzieningenrechter omtrent de rechtmatigheid van het onderliggend besluit én indien sprake is van een spoedeisend belang. Indien spoedeisend belang ontbreekt hoeft de vraag naar de rechtmatigheid niet aan de orde te komen. In zuiver financiële zaken zoals in de onderhavige zaak het geval is worden in de rechtspraak hoge eisen aan het spoedeisend belang gesteld. In deze zaak waar het gaat om een bedrag van € 105,50 waarbij een betalingsregeling is aangeboden is het vrijwel uitgesloten dat spoedeisendheid wordt aangenomen. Bij navraag op de zitting bij verzoeker heeft deze de voorzieningenrechter geen concrete informatie kunnen verstrekken die in dit geval tot een uitzondering zou moeten leiden. Ter zitting van de wrakingskamer heeft de voorzieningenrechter haar standpunt nader toegelicht.

5.De beoordeling

5.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
5.3.
De vaststelling van de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang is voor het treffen van een voorlopige voorziening is een inhoudelijk oordeel. De enkele omstandigheid dat de voorzieningenrechter een voor de verzoeker onwelgevallig inhoudelijk oordeel over zijn zaak heeft gegeven levert geen grond voor wraking op, tenzij zich daarbij een uitzonderlijke omstandigheid zou hebben voorgedaan, die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat de voorzieningenrechter jegens verzoeker een vooringenomenheid koestert.
De wrakingskamer is van oordeel dat een dergelijke omstandigheid noch aannemelijk is gemaakt noch aannemelijk is geworden.
5.4.
Het voorgaande leidt er toe dat het wrakingsverzoek zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
- bepaalt dat de behandeling van de onder 1. vermelde voorzieningenprocedure wordt voortgezet in de stand waarin die zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 8:18, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan:
• de verzoeker;
• Centraal Administratie Kantoor, afdeling Bezwaar & Beroep, t.a.v. M. Knoester;
• mr
.G. van Zeben-de Vries.
Deze beslissing is gegeven door mrs D. Aarts, O. van der Burg en S.J. Hoekstra-van Vliet, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Gest als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 maart 2013.