ECLI:NL:RBBRE:2012:BY8453
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waardering van onroerend goed in box 3 en het vertrouwensbeginsel in belastingzaken
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 14 augustus 2012, staat de waardering van onroerend goed in box 3 centraal. De belanghebbende, die panden verhuurt, heeft bezwaar gemaakt tegen de waardering van zijn onroerend goed door de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep op het vertrouwensbeginsel, dat betrekking heeft op een afspraak uit 2001 met de inspecteur, niet kan worden gehonoreerd. Dit is gebaseerd op een eerdere cassatieprocedure waarin dezelfde stelling werd ingenomen. De inspecteur heeft de waarde van het onroerend goed op peildatum 1 januari 2004 aannemelijk gemaakt, en de rechtbank heeft geoordeeld dat de huurwaardekapitalisatiemethode niet is aangetoond als de juiste waarderingsmethode door de belanghebbende.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de inspecteur de waarde van de onroerende zaken correct heeft vastgesteld en dat de door de belanghebbende aangevoerde argumenten, waaronder een beroep op het gelijkheidsbeginsel, niet zijn onderbouwd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de inspecteur de aanslagen en beschikkingen heffingsrente terecht heeft gehandhaafd. De uitspraak van de rechtbank is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.
De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de methoden van waardebepaling en de rol van de Kluwer belastinggids, waar de belanghebbende op heeft gewezen. De rechtbank concludeert dat de inspecteur niet gebonden is aan eerdere afspraken en dat de waardering van de onroerende zaken in overeenstemming is met de wetgeving. De uitspraak is gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.