RECHTBANK BREDA
team kanton Tilburg
zaak/rolnr.: 727350 VV EXPL 12-62
vonnis in kort geding d.d. 24 oktober 2012
[eiser],
wonende te [adres],
eiser,
gemachtigde: mr. S. Hallouchi, werkzaam ten kantore van SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer,
de besloten vennootschap HUISKES METAAL B.V.,
statutair gevestigd te ’s-Hertogenbosch en kantoorhoudende te 5145 NS Waalwijk,
Veerweg 9,
gedaagde,
gemachtigde: G. Groothuijse, werkzaam ten kantore van Groothuijse Advies te 's-Hertogenbosch.
Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit het volgende stuk:
- het exploot van dagvaarding van 6 juli 2012;
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
Partijen hebben voorts hun standpunten ter terechtzitting mondeling toegelicht.
In rechte staat vast als volgt.
Eiser, die is geboren op [geboortedatum], is per 27 augustus 2001 in dienst getreden bij gedaagde in de functie van Algemeen Medewerker Werkplaats, zulks op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Het laatstelijk verdiende salaris bedraagt € 2.875,-- bruto per maand, exclusief 8% vakantietoeslag.
Eiser is per 17 februari 2012 65 jaar geworden. In de arbeidsovereenkomst is niet de bepaling opgenomen dat het dienstverband van rechtswege eindigt bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Bij brief van 8 mei 2012, derhalve nadat gedaagde de leeftijd van 65 jaar had bereikt, heeft gedaagde het UWV Werkbedrijf verzocht haar, voor zover vereist, toestemming te verlenen tot ontslag voor eiser. Bij beslissing d.d. 5 juni 2012 heeft het UWV Werkbedrijf de gevraagde toestemming verleend waarna gedaagde de arbeidsovereenkomst heeft opgezegd per 1 oktober 2012. Over de periode 17 februari 2012 tot 1 oktober 2012 heeft eiser geen salaris met emolumenten van gedaagde ontvangen. Eiser heeft zich gemeld om zijn werkzaamheden voort te zetten maar is door gedaagde weer naar huis gestuurd. Eiser heeft zich beschikbaar gehouden om zijn werkzaamheden voort te zetten en tevens aanspraak gemaakt op loondoorbetaling.
Eiser stelt dat hij op grond van de arbeidsovereenkomst recht heeft op loondoorbetaling tot het dienstverband op een rechtsgeldige wijze is geëindigd. Hij vordert, bij wege van voorlopige voorziening, gedaagde te veroordelen het hem toekomende salaris en overige emolumenten vanaf 17 februari 2012 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig geëindigd zal zijn te voldoen, telkens verhoogd met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 van het Burgerlijk Wetboek, alsmede de wettelijke rente hierover vanaf het moment van opeisbaarheid tot het moment van algehele voldoening. Tevens vordert eiser gedaagde te veroordelen tot verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie van de betalingen, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag, alsmede gedaagde te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 714,--. Tevens vordert eiser de veroordeling van gedaagde om aan eiser onmiddellijk in zijn eigen functie toe te laten met alle bevoegdheden en faciliteiten die hem krachtens de arbeidsovereenkomst toekomen, zulks onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- per dag.
Eiser heeft daartoe gedaagde gedagvaard in kort geding. De behandeling van de vordering heeft plaatsgehad op 13 augustus 2012. Na behandeling is de zaak op verzoek van partijen aangehouden voor regelingsoverleg. Op 10 oktober 2012 hebben partijen de kantonrechter bericht dat geen overeenstemming is bereikt en hebben zij verzocht om vonnis te wijzen.
Gedaagde heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering. Primair betwist gedaagde dat er sprake is van een spoedeisend belang.
Subsidiair stelt zij – zakelijk weergegeven – als volgt.
Gedaagde is er altijd vanuit gegaan dat eiser op 65 jarige leeftijd met pensioen zal gaan. Daarbij wordt ook verwezen naar de met eiser afgesproken pensioenregeling. Voorts heeft gedaagde inmiddels al een andere medewerker ingewerkt om de werkzaamheden van eiser te doen en eiser was hiermee bekend. Het was verder dan ook algemeen bekend binnen het bedrijf van gedaagde dat eiser zou vertrekken. Op 17 februari 2012 was ook een borrel gepland en zouden de collega’s een afscheidscadeau overhandigen. Echter op die dag heeft eiser zich ziek gemeld. Gedaagde was dan ook verrast dat eiser op 8 maart 2012 schriftelijk te kennen gaf zijn werkzaamheden te willen voortzetten. Gedaagde is van mening dat eiser niet uit was op voortzetting van de dienstbetrekking aangezien gebleken is dat eiser bereid was akkoord te gaan met een definitief afscheid indien gedaagde de bereidheid had de restantschuld van zijn schuldsanering ineens en in zijn totaliteit te voldoen, hetgeen zou neerkomen op een bedrag van ongeveer € 80.000,-- bruto. Indien gedaagde had geweten dat eiser zich op het standpunt zou stellen dat eiser wilde doorwerken dan had gedaagde zich beslist eerder gewend tot het UWV Werkbedrijf voor het verkrijgen van een ontslagvergunning.
Nu de arbeidsplaats van eiser inmiddels is ingevuld is het irreëel dat eiser nog voor de periode tot 1 oktober 2012 aan het werk zou moeten worden gesteld. Ook heeft de handelswijze van eiser de relatie tussen partijen duidelijk vertroebeld en bekoeld en ook zijn collega’s zijn gepikeerd door zijn gedrag. Eiser gedraagt zich niet als een goed werknemer.
Gedaagde wijst erop dat alle werknemers binnen haar organisatie die in het verleden 65 bij haar zijn geworden op die leeftijd met pensioen zijn gegaan. Het is binnen haar organisatie dus duidelijk gebruik dat werknemers met 65 ook daadwerkelijk vertrekken. Daarbij komt dat de werkzaamheden bij gedaagde, gezien ook de aard van het bedrijf, behoorlijk fysiek belastend kunnen zijn, waarbij er door eiser binnen die werkzaamheden ook nog eens met regelmaat op grotere hoogte moet worden gewerkt. Gedaagde verwijst tevens naar de “beleidsregels Ontslagtaak UWV”, welke beleidsregels duidelijk en concreet onderbouwen dat in dit geval 65 inderdaad de leeftijd is waarop de arbeidsverhouding wordt geacht te eindigen, dan wel te zijn geëindigd. Gedaagde concludeert tot afwijzing van de vordering, en voor zover er sprake zou zijn van enige toewijzing verzoekt gedaagde de wettelijke verhoging maximaal terug te brengen, alsmede de dwangsommen te matigen.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Naar het oordeel van de kantonrechter is er ten deze sprake van een voldoende spoedeisend belang, in aanmerking nemende de aard van de vordering, te weten, wedertewerkstelling en loondoorbetaling. De omstandigheid dat eiser ruim vier maanden heeft gewacht met de dagvaarding in kort geding wordt door hem verklaard met de onweersproken gebleven stelling dat partijen nog schikkingonderhandelingen hebben gevoerd.
Voorop moet worden gesteld dat voor toewijzing van een voorziening als hier gevorderd geldt dat met een hoge mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat een (vrijwel) gelijkluidende vordering in een bodemprocedure toewijsbaar is.
Partijen twisten over de vraag of de arbeidsovereenkomst tussen hen is geëindigd, toen gedaagde op 17 februari 2012 de 65 jarige leeftijd bereikte. Vast staat dat in de schriftelijke arbeidsovereenkomst van partijen geen bepaling is opgenomen dat de arbeidsovereenkomst eindigt bij het bereiken van de 65 jarige leeftijd dan wel de pensioengerechtigde leeftijd en dat dat ook geldt voor een eventuele van toepassing zijnde CAO.
Gedaagde stelt dat zij er altijd vanuit is gegaan dat eiser met het bereiken van de 65 jarige leeftijd zou vertrekken en dat hij daar ook op heeft mogen vertrouwen, omdat het in haar onderneming gebruik is dat werknemers met 65 ook daadwerkelijk vertrekken. Kennelijk wordt hiermee gedoeld op het bepaalde in artikel 7:667 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, meer in het bijzonder het in deze wetsbepaling genoemde “gebruik”. Wat daarvan ook zij binnen het bedrijf van gedaagde, naar het oordeel van de kantonrechter kan thans niet meer gezegd worden dat het in Nederland gebruik is dat men stopt met werken bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar, gelet op de al enige tijd plaatsvindende maatschappelijke discussie en politieke besluitvorming over het verhogen van de pensioengerechtigde leeftijd. Daarbij komt dat het al enige jaren niet meer vanzelfsprekend is dat men stopt met werken bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Er is dan ook geen sprake van beëindiging van de arbeidsovereenkomst van rechtswege door “gebruik”.
Gedaagde heeft in dit verband verwezen naar de tussen partijen afgesproken pensioenregeling. Voor zover deze pensioenregeling bepaalt dat eiser vanaf zijn 65ste levensjaar recht heeft op een pensioenuitkering oordeelt de kantonrechter dat zulks niet inhoudt dat de arbeidsovereenkomst ook van rechtswege eindigt bij het bereiken van die leeftijd.
Ook is niet gebleken dat partijen uitdrukkelijk mondeling zijn overeengekomen dat de arbeidsovereenkomst zou eindigen op de dag dat eiser 65 jaar zou worden. Ter terechtzitting heeft eiser, onvoldoende weersproken door gedaagde, verklaard dat hij steeds tegenover de zoon van de directeur heeft gezegd dat hij na 17 februari 2012 wilde doorwerken.
Kortom, de kantonrechter is in deze van oordeel dat de arbeidsovereenkomst niet is geëindigd door het feit dat eiser de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en dat niet gebleken is van de aanwezigheid van bijkomende feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. Wel kan er in dit geding vanuit worden gegaan dat de arbeidsovereenkomst inmiddels ingevolge opzegging door gedaagde is geëindigd per 1 oktober 2012. Dit brengt met zich dat de vordering tot wedertewerkstelling moet worden afgewezen.
Nu met een hoge mate van waarschijnlijkheid kan worden aangenomen dat in een bodemprocedure de kantonrechter tot het oordeel komt dat de vordering tot doorbetaling van loon tot het einde van de arbeidsovereenkomst toewijsbaar is, aangezien gebleken is dat eiser zich bereid heeft verklaard de bedongen arbeid te verrichten, is toewijzing van de loonvordering c.a. bij wege van voorlopige voorziening geïndiceerd.
De gevorderde wettelijke verhoging zal de kantonrechter vaststellen op nihil, nu hem dit, gelet op de omstandigheden van het geval, billijk voorkomt.
Eiser heeft een bedrag van € 714,-- inclusief BTW gevorderd terzake van buitengerechtelijke kosten. Nu noch de grondslag, noch de omvang van deze vordering is betwist zal deze vordering worden toegewezen. Dit geldt ook voor de gevorderde wettelijke rente.
Eiser vordert voorts de veroordeling van gedaagde tot verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie van de betalingen, zulks op straffe van een dwangsom van € 100,-- per dag. Gedaagde heeft subsidiair verzocht de dwangsom te matigen. Naar het oordeel van de kantonrechter kan de vordering worden toegewezen, doch voor het opleggen van een dwangsom oordeelt de rechter geen plaats. Niet is gebleken dat gedaagde niet zal voldoen aan de veroordeling tot het verstrekken van een loonspecificatie.
Gelet op de afloop van het geding zal gedaagde worden veroordeeld in de proceskosten.
De kantonrechter, beslissende bij wege van voorlopige voorziening:
Veroordeelt gedaagde om aan eiser tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen het aan eiser toekomende salaris en overige emolumenten vanaf 17 februari 2012 tot 1 oktober 2012, vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van opeisbaarheid tot de dag van algehele voldoening.
Veroordeelt de gedaagde tot verstrekking van een deugdelijke loonspecificatie van de betalingen.
Veroordeelt de gedaagde tot betaling van de buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 714,--.
Veroordeelt de gedaagde in de proceskosten aan de zijde van eiser gevallen en begroot op € 90,64 terzake van dagvaardingskosten, € 207,-- terzake van vastrecht en € 600,-- terzake van gemachtigden salaris.
Verklaart het vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Ontzegt het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L. Kerkhofs, kantonrechter te Tilburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 oktober 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.