RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/833
Uitspraakdatum: 7 september 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ’s-Hertogenbosch,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 12 januari 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzende beschikking van 5 juli 2010 op haar verzoek van 4 juni 2010 om te worden aangemerkt als algemeen nut beogende instelling (hierna: ANBI), als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2012 te Tilburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [voorzitter] en
[secretaris], respectievelijk voorzitter en secretaris van belanghebbende, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.1. Belanghebbende is een vereniging met als doel het in stand houden en bevorderen van [carnaval] (hierna: carnaval) als een uiting van levende volkscultuur en folklore in [provincie] en daardoor een bijdrage te leveren aan het cultureel en maatschappelijk leven in [provincie], met respectering van de eigenheid van het door de lid-verenigingen plaatselijk beoefende carnaval (artikel 3, lid 1 van de Statuten van belanghebbende).
2.2. Blijkens lid 3 van artikel 3 van de Statuten tracht belanghebbende het onder 2.1 genoemde doel onder meer te bereiken door:
a. bevordering van de onderlinge samenwerking tussen de lid-verenigingen;
b. het organiseren van bijeenkomsten, ter versteviging van de band tussen de lid-verenigingen;
c. het uitreiken van onderscheidingen aan personen die zich op bijzondere wijze verdienstelijk hebben gemaakt voor de doelstelling van belanghebbende;
d. het samenwerken met andere lichamen en organisaties die een gelijk of nagenoeg gelijk doel nastreven;
e. het als overkoepelend orgaan optreden bij besprekingen met overheids- dan wel andere instanties, in het kader van de doelstelling van belanghebbende.
2.3. Leden van belanghebbende zijn 17 stadscarnavalsverenigingen in de provincie [provincie]. Ter zitting heeft belanghebbende desgevraagd verklaard dat zij de aangesloten carnavalsverenigingen faciliteert en dat al haar activiteiten gericht zijn op de behartiging van de belangen van haar lidverenigingen.
2.4. Belanghebbende heeft op 4 juni 2010 een verzoek ingediend om te worden aangemerkt als ANBI als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB. Dit verzoek is door de inspecteur bij beschikking van 5 juli 2010 afgewezen. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 januari 2012 het bezwaar ongegrond verklaard.
2.5. In geschil is of belanghebbende kan worden aangemerkt als een ANBI in vorenbedoelde zin. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende een waardevolle bijdrage levert aan het bevorderen en in stand houden van het carnaval in [provincie].
2.6. Op grond van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet IB (tekst 2010) wordt onder instellingen in de zin van de Wet IB verstaan:
“(…) door de inspecteur als zodanig aangemerkte uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beogende instellingen, gevestigd in een lidstaat van de Europese Unie, in de Nederlandse Antillen, in Aruba of in een bij ministeriële regeling aangewezen mogendheid, alsmede elders gevestigde, door Onze Minister als zodanig aangemerkte instellingen, indien en zolang zij voldoen aan de door hem te stellen voorwaarden; (…)”.
In artikel 41a, eerste lid, aanhef, onderdeel b, van de Uitvoeringsregeling IB 2001 (tekst 2010) is bepaald:
“Een uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen nut beogende instelling wordt door de inspecteur aangemerkt als een instelling als bedoeld in artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de wet, indien en zolang:
(...)
b. uit de regelgeving van de instelling en de feitelijke werkzaamheid blijkt dat de instelling uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het algemeen belang dient;
(…)”.
2.7. De rechtbank stelt voorop dat op belanghebbende de bewijslast rust, dat zij voor ten minste 90% het algemeen belang dient. Belanghebbende verwijst in dit verband naar haar statuten, onder meer naar artikel 3. Zij stelt voorts dat zij geen carnavalsvereniging is, maar een overkoepelende organisatie, zodat de verwijzing van de inspecteur naar de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 5 september 2007, nr. 06/6917, LJN BB8691 en het Minerva-arrest (Hoge Raad 12 oktober 1960, BNB 1960/296) niet juist is.
2.8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij voor ten minste 90% het algemeen belang dient. De rechtbank heeft daarbij het volgende in aanmerking genomen. Beslissend voor de status van ANBI is of de eigen activiteiten van een instelling primair en rechtstreeks algemeen nuttig zijn. Niet voldoende is dat van de ANBI-activiteiten indirect een gunstige werking uitgaat op de maatschappij als geheel. Vast staat dat de feitelijke activiteiten van belanghebbende volledig gericht zijn op het behartigen van de belangen van de 17 lid-verenigingen en dat belanghebbende als overkoepelende organisatie fungeert voor die lid-verenigingen. Het belang dat belanghebbende behartigt, is derhalve het belang van de aangesloten 17 lid-verenigingen. Nu gesteld noch gebleken is dat de 17 lid-verenigingen voor 90% of meer het algemeen belang dienen, is de rechtbank van oordeel dat ook belanghebbende niet voor 90% of meer het algemeen belang dient. De enkele omstandigheid dat 2 van de 17 lid-verenigingen op 1 januari 2010 beschikten over de ANBI-status, maakt dit niet anders, nu belanghebbende ter zake van de andere 15 lid-verenigingen niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij tevens recht hebben op die ANBI-status.
2.9. Ter zake van de stelling van belanghebbende dat de uitspraak op bezwaar geen dan wel onvoldoende motivering bevat, overweegt de rechtbank het volgende. Volgens vaste jurisprudentie (o.a. HR 7 oktober 1998, nr. 33 577, BNB 1999/33) brengt de loop van de procedure in belastingzaken mee dat schending van het motiveringsbeginsel, daargelaten of daarvan in het onderhavige geval al sprake zou zijn, alleen tot gevolg heeft dat de rechtbank, zo deze de uitspraak van de inspecteur bevestigt, verplicht is zelf de gronden daarvoor in zijn uitspraak op te nemen. Een eventueel motiveringsgebrek kan dan ook niet leiden tot vernietiging van de afwijzende beschikking.
2.10. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met het gelijkheidsbeginsel, nu 2 van de 17 lid-verenigingen wel de ANBI-status hebben verkregen, overweegt de rechtbank als volgt. Van schending van het gelijkheidsbeginsel kan sprake zijn indien a. de inspecteur een begunstigend beleid voert, b. ten aanzien van een (groep) belastingplichtige(n) sprake is van een oogmerk tot begunstiging of c. de zogenoemde meerderheidsregel wordt geschonden. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van begunstigend beleid of een oogmerk tot begunstiging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende voorts niet aannemelijk gemaakt dat de meerderheidsregel is geschonden. De stelling dat 2 lid-verenigingen wel de ANBI-status hebben verkregen, is hiertoe onvoldoende, gelet op de 15 lid-verenigingen die niet de ANBI-status hebben. Voorts is niet op voorhand duidelijk dat de vraag of de meerderheidsregel is geschonden moet worden beantwoord aan de hand van gevallen die beperkt moeten blijven tot de lid-verenigingen van belanghebbende.
2.11. Het overwogene onder 2.7 tot en met 2.10 leidt tot het oordeel dat de feitelijke werkzaamheden van belanghebbende niet voor 90% of meer rechtstreeks zijn gericht op het algemeen belang. Belanghebbende kan daarom niet worden aangemerkt als ANBI in de zin van artikel 6.33, eerste lid, onderdeel b, van de Wet.
2.12. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 7 september 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter,
en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr.drs. M.H. van Schaik, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 20 september 2012
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.