ECLI:NL:RBBRE:2012:BX9156

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
3 augustus 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3455
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonbelasting en naheffingsaanslag bij eindheffing voor directeuren-grootaandeelhouders

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 3 augustus 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg over een naheffingsaanslag loonheffingen. De belanghebbende B.V. had in de jaren 2005 tot en met 2007 te weinig loonheffingen ingehouden en afgedragen. Tijdens een boekenonderzoek werd vastgesteld dat er geen rekening was gehouden met de bijtelling voor privégebruik van auto’s die aan twee directeuren-grootaandeelhouders ter beschikking waren gesteld, en dat er geen gebruikelijk loon was vastgesteld voor hun dienstverband. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de B.V. de loonbelasting en premies in de jaren 2006 en 2007 niet aanstonds maar pas in 2010 voor haar rekening had genomen. Hierdoor werd de naheffingsaanslag vernietigd.

De rechtbank verklaarde het beroep van de B.V. gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, evenals de naheffingsaanslag van € 4.803. Tevens werd de inspecteur gelast het door de B.V. betaalde griffierecht van € 302 te vergoeden. De zitting vond plaats op 20 juli 2012 in Roermond, waar de belanghebbende werd vertegenwoordigd door een gemachtigde. De rechtbank overwoog dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van de stelling dat de belasting en premies pas later voor rekening van de B.V. zijn gekomen, bij de inspecteur lag, en dat hij hierin niet was geslaagd. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd en dat de B.V. recht had op teruggaaf van het griffierecht.

De uitspraak is onherroepelijk indien er binnen zes weken na verzending geen rechtsmiddel is aangewend. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat niet was aangetoond dat de B.V. kosten had gemaakt die voor vergoeding in aanmerking kwamen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/3455
Uitspraakdatum: 3 augustus 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 25 mei 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 opgelegde naheffingsaanslag loonheffingen naar een bedrag van € 4.803 (aanslagnummer [nummer]A.01.0500).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2012 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vertegenwoordigd door [vertegenwoordiger] en namens de inspecteur, [gemachtigden]. De zaken met procedurenummers 11/3452 tot en met 11/3455 zijn gelijktijdig behandeld.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan haar vergoedt.
2. Gronden
2.1. Tijdens een boekenonderzoek bij belanghebbende in 2010 is geconstateerd dat zij in de jaren 2005 tot en met 2007 te weinig loonheffingen heeft ingehouden en afgedragen. Ten aanzien van twee directeuren groot aandeelhouders is geconstateerd dat geen rekening is gehouden met de bijtelling voor privé gebruik van de door belanghebbende aan hen ter beschikking gestelde auto’s (hierna: de correctie privégebruik). Verder is ten aanzien van deze personen geen zogeheten gebruikelijk loon als bedoeld in artikel 12a van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) in aanmerking genomen.
2.2. De onderhavige naheffingsaanslag is opgelegd op basis van artikel 31, derde lid, tweede volzin van de Wet LB. De inspecteur heeft de in 2006 en 2007 te weinig ingehouden loonheffingen betreffende de correctie privégebruik gebruteerd en in 2010 nageheven. Daarbij ging hij er van uit dat het loon als eindheffingsbestanddeel moet worden aangemerkt en voorts dat belanghebbende de loonheffingen niet aanstonds maar later voor haar rekening heeft genomen.
2.3. De inspecteur voert aan dat brutering van de correctie privégebruik ten onrechte in de onderhavige naheffingsaanslag is begrepen omdat deze brutering reeds in de over de tijdvakken 1 januari 2006 tot en met 31 december 2006 en 1 januari 2007 tot en met 31 december 2007 opgelegde naheffingsaanslagen is begrepen. Hij heeft zich echter op interne compensatie beroepen omdat de correctie gebruikelijk loon in de laatstbedoelde aanslagen is berekend tegen het enkelvoudige tarief van 42% en brutering en naheffing in 2010 zou moeten plaatsvinden.
2.4. Voor zover belanghebbende verzoekt om eindheffing achterwege te laten, overweegt de rechtbank dat een dergelijk verzoek nog in de beroepsfase kan worden gedaan. De mogelijkheid om te verzoeken om een verhaalbare naheffingsaanslag bestaat echter niet indien de inhoudingsplichtige reeds rechtens dan wel feitelijk heeft afgezien van de mogelijkheid tot verhaal. De bewijslast dat de mogelijkheid van verhaal bestond, rust op belanghebbende (vergelijk: Hoge Raad 24 september 2004, nr. 39 903, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN: AO4778). Naar het oordeel van de rechtbank heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat zij de belasting en premies feitelijk en juridisch op de directeuren groot aandeelhouders kon verhalen op het moment dat deze personen het loon genoten. Een verzoek om toepassing van het enkelvoudige tarief komt dus niet voor toewijzing in aanmerking.
2.5. De rechtbank overweegt dat ingeval van eindheffing ingevolge de hoofdregel, neergelegd in de eerste volzin van artikel 31, derde lid van de Wet LB, wordt aangenomen dat de inhoudingsplichtige de belasting en premies aanstonds voor haar rekening heeft genomen. Nu de inspecteur stelt dat dit, in afwijking van de hoofdregel, pas later is gebeurd, rust om hem de last om dit aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is hij hierin niet geslaagd, nu hij in dit opzicht in het geheel niets heeft aangevoerd. De naheffingsaanslag is vernietigd nu in 2006 en 2007 had dienen te worden nageheven.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 3 augustus 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 15 augustus 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.