ECLI:NL:RBBRE:2012:BX8230
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- A.F.M.Q. Beukers-van Dooren
- M.J.M. Mies
- Rechtspraak.nl
Aftrekbaarheid van begrafeniskosten door weduwe in relatie tot erfdeel
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 17 juli 2012, staat de aftrekbaarheid van begrafeniskosten door een weduwe centraal. De weduwe, die de volledige begrafeniskosten heeft voldaan, stelt dat zij deze kosten kan aftrekken van haar inkomstenbelasting. De rechtbank oordeelt echter dat dit niet mogelijk is, omdat uit de notariële verklaring van erfrecht blijkt dat twee derde van de kosten ten laste van de erfdelen van de kinderen is gekomen. Dit betekent dat de weduwe slechts recht heeft op aftrek van haar civielrechtelijk aandeel in de begrafeniskosten, dat is vastgesteld op één derde. De rechtbank legt uit dat de wetgeving omtrent de verdeling van nalatenschappen en de bijbehorende schulden, zoals vastgelegd in het Burgerlijk Wetboek, van toepassing is. De rechtbank verwijst naar artikel 4:7 BW, dat bepaalt dat de kosten van lijkbezorging onder de schulden van de nalatenschap vallen, voor zover deze in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
De rechtbank wijst erop dat de inspecteur van de belastingdienst de aftrek van twee derde van de begrafeniskosten niet heeft geaccepteerd, en dat de weduwe niet kan aantonen dat zij meer heeft betaald dan haar civielrechtelijk aandeel. De rechtbank benadrukt dat, hoewel de weduwe de kosten heeft voldaan, dit niet betekent dat deze kosten ook daadwerkelijk door haar zijn gedragen in de zin van de belastingwetgeving. De uitspraak van de rechtbank van 16 maart 2011, waar belanghebbenden naar verwijzen, wordt als niet vergelijkbaar beschouwd, omdat in die zaak niet in geschil was dat de echtgenote meer had betaald dan haar aandeel.
Uiteindelijk concludeert de rechtbank dat het beroep van de weduwe ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.