ECLI:NL:RBBRE:2012:BX1308
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waarde vaststelling onroerende zaak en gelijkheidsbeginsel in WOZ-zaken
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 4 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De belanghebbende, eigenaar van de woning, stelde dat er geen geldige reden was om de waarde van haar woning en vijf andere woningen voor het kalenderjaar 2009 hoger vast te stellen dan voor het voorgaande jaar, terwijl voor andere woningen in hetzelfde complex de waarde lager was vastgesteld. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard.
De heffingsambtenaar had de waarde van de woning vastgesteld op € 405.000 per waardepeildatum 1 januari 2009. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar voldoende bewijs had geleverd voor deze waardebepaling, onder andere door middel van een taxatierapport. De belanghebbende voerde aan dat de waarde van haar woning niet in verhouding stond tot de WOZ-waarden van andere vergelijkbare woningen, maar de rechtbank oordeelde dat de door haar aangevoerde objecten niet als identiek aan de woning konden worden aangemerkt. De rechtbank benadrukte dat voor een geslaagd beroep op het gelijkheidsbeginsel, de belanghebbende moest aantonen dat er minstens twee identieke objecten waren die lager waren gewaardeerd.
De rechtbank concludeerde dat de door de belanghebbende aangevoerde objecten niet identiek waren aan haar woning, en dat de heffingsambtenaar zich voldoende had rekenschap gegeven van de verschillen tussen de referentieobjecten en de woning. De rechtbank verwierp ook het beroep van de belanghebbende op de waarde die per 1 januari 2008 aan de woning was toegekend, aangezien de Wet WOZ vereist dat de waarde voor elk tijdvak opnieuw wordt bepaald. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar bevestigd.