ECLI:NL:RBBRE:2012:BW8108

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
6 april 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/3101
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar door gebrek aan motivering en informatieplicht inspecteur

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 6 april 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] BV en de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant. De zaak betreft een bezwaar tegen een naheffingsaanslag omzetbelasting voor het tijdvak van 27 juli 2007 tot en met 31 december 2009. De inspecteur had het bezwaar van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard omdat het bezwaarschrift niet was gemotiveerd. Belanghebbende had echter herhaaldelijk verzocht om motivering van het bezwaar, maar de inspecteur had nagelaten te wijzen op de gevolgen van het overschrijden van de termijn voor het indienen van een gemotiveerd bezwaar.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur in zijn informatieplicht tekort was geschoten. De inspecteur had belanghebbende niet geïnformeerd dat het overschrijden van de termijn zou leiden tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Dit gebrek aan informatie leidde ertoe dat de rechtbank het beroep van belanghebbende gegrond verklaarde. De rechtbank vernietigde de uitspraken op bezwaar en droeg de inspecteur op om opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende.

Daarnaast werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende, die op € 109,25 werden vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep kunnen instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De uitspraak is openbaar gedaan in aanwezigheid van de griffier, mr. B.W. van Eeken-Liu.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/3101
Uitspraakdatum: 6 april 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Helmond,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 3 mei 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 27 juli 2007 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting met boete en heffingsrente (aanslagnummer [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2012 te Tilburg. De zaken met de procedurenummers 11/3101, 11/3102 en 11/5004 zijn gelijktijdig behandeld.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur [gemachtigden]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-wijst de zaak terug naar de inspecteur en gelast deze opnieuw uitspraken op bezwaar te doen;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 109,25;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Op 9 september 2010 heeft de inspecteur bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting over het tijdvak 27 juli 2007 tot en met 30 juni 2010.
2.2.Naar aanleiding van voormelde boekenonderzoek is, onder meer, met dagtekening 26 januari 2011 aan belanghebbende over het tijdvak 27 juli 2007 tot en met 31 december 2009 een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 722.427 met een boete van € 13.994 (hierna: de naheffingsaanslag). Aan heffingsrente is daarbij een bedrag in rekening gebracht van € 24.564.
2.3.Bij brieven van 16 februari 2011 en 17 maart 2011 heeft de inspecteur belanghebbende in de gelegenheid gesteld om het bezwaar te motiveren.
2.4.De inspecteur heeft het bezwaarschrift van belanghebbende bij uitspraak op bezwaar van 3 mei 2011 niet ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van een motivering.
2.5.In artikel 6:5 van de Awb is bepaald dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten. Dit houdt in dat een bezwaarschrift gemotiveerd moet zijn. Is hieraan niet voldaan dan verleent artikel 6:6 Awb het bestuursorgaan de bevoegdheid het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.6.De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 4 november 2003, nr. 01/6239, LJN: AN8063, voor zover hier van belang, het volgende overwogen: “(…) dat de in het kader van de bezwaarschriftprocedure in acht te nemen zorgvuldigheid meebrengt dat een bestuursorgaan dat de indiener van het bezwaarschrift een als fataal bedoelde termijn stelt om een gepleegd verzuim te herstellen, daarbij dient aan te geven dat bij het overschrijden van die termijn de kans bestaat dat dit niet-ontvankelijkverklaring tot gevolg zal hebben. In de uitspraak van 5 december 2001 heeft de Raad aangegeven dat niet aan dit zorgvuldigheidsvereiste wordt voldaan, indien bij een eerdere voor herstel van het verzuim gestelde termijn wel is gewezen op de mogelijkheid van niet-ontvankelijkverklaring bij overschrijding daarvan, maar bij de laatste daarvoor gestelde termijn niet.”
2.7.In de brief van 17 maart 2011 heeft de inspecteur belanghebbende er niet op gewezen dat het overschrijden van de fatale termijn kan leiden tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar. Derhalve heeft de inspecteur het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
2.8.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard en gelast de rechtbank dat de inspecteur ingevolge artikel 8:72, vierde lid van de Awb opnieuw uitspraken op bezwaar doet.
2.9.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarbij worden de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 11/3101 en 11/3102 als samenhangende zaken beschouwd. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende bijstand vastgesteld op € 218,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 0,5), waarvan vanwege de samenhang, de helft aan de onderhavige zaak wordt toegekend, te weten € 109,25.
Deze uitspraak is gedaan op 6 april 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 april 2012.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.