ECLI:NL:RBBRE:2012:BW7309

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
12/19
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting door gewekt vertrouwen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 27 maart 2012, staat de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting centraal. De belanghebbende, die zijn auto had geparkeerd op een door de gemeente aangewezen parkeerplaats, ontving een naheffingsaanslag omdat er geen geldig betaalbewijs aanwezig was. De belanghebbende voerde aan dat hij in een noodsituatie verkeerde, omdat zijn zoontje hevige buikkrampen had. Hij had zijn auto geparkeerd om snel naar een toilet te gaan, maar vergat een parkeerkaartje te kopen.

Tijdens de procedure werd duidelijk dat de parkeercontroleur, na het constateren van de overtreding, met de belanghebbende had gesproken. De controleur had de belanghebbende verzekerd dat, na het indienen van bezwaar, de naheffingsaanslag waarschijnlijk zou worden vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende op deze uitlatingen mocht vertrouwen, wat leidde tot de conclusie dat de naheffingsaanslag onterecht was opgelegd.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag zelf. Tevens werd de heffingsambtenaar gelast het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden. De rechtbank kwam niet toe aan de beoordeling van de vraag of er sprake was van overmacht, omdat de zaak reeds op basis van het gewekte vertrouwen werd beslist. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 12/19
Uitspraakdatum: 27 maart 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats], belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Hulst, de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 2 december 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]).
Zitting
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Op 13 november 2011 omstreeks 16.34 uur stond de auto van belanghebbende, merk Daihatsu, met het kenteken [kenteken] geparkeerd op een parkeerplaats op het [parkeerplaats] in [plaats X]. Deze locatie is door burgemeester en wethouders op grond van de Verordening parkeerbelastingen [plaats X] 2007 aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2.2. Tijdens een controle op voormelde datum en voornoemd tijdstip heeft een parkeercontroleur geconstateerd dat er in de auto geen geldig betaalbewijs of geldige parkeervergunning aanwezig was. Naar aanleiding hiervan is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd.
2.3. In geschil is het antwoord op de vraag of de onderhavige naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
2.4. Belanghebbende heeft aangevoerd dat hij in de auto op weg naar [plaats X] plotseling geconfronteerd werd met hevige buikkrampen van zijn zoontje. Belanghebbende was dicht bij een winkelcentrum waarvan hij wist dat daar een toilet aanwezig was, heeft zijn auto geparkeerd en is met zijn zoontje zo snel mogelijk naar het toilet gegaan. Daarbij heeft belanghebbende voorafgaande aan het toiletbezoek geen parkeerkaartje gekocht.
2.5. Vast staat dat belanghebbende met de parkeercontroleur heeft gesproken. In zijn beroepschrift heeft belanghebbende hieromtrent het volgende, voor zover hier van belang, opgenomen:
“Toen ik na ongeveer tien minuten terug arriveerde bij de auto had net de parkeerwachter me beboet. Ik heb het [de situatie] hem uitgelegd en hij begreep me, maar kon het [de naheffingsaanslag] niet terugdraaien op dat moment. Ik moest een bezwaarschrift indienen en dan zou het wel goed komen zei hij.”
2.6. De rechtbank begrijpt belanghebbende aldus dat hij zich mede erop beroept dat de parkeercontroleur bij hem het in rechte te beschermen vertrouwen heeft gewekt dat de naheffingsaanslag zou worden vernietigd. De heffingsambtenaar heeft de door belanghebbende gestelde uitlatingen van de parkeercontroleur niet betwist, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat de parkeercontroleur de in 2.5 vermelde uitlatingen heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank mocht belanghebbende aan die uitlatingen het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de naheffingsaanslag na het indienen van bezwaar zou worden vernietigd. Belanghebbendes grief slaagt derhalve.
2.7. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en moet de naheffingsaanslag worden vernietigd. De rechtbank komt derhalve niet toe aan beantwoording van de vraag of gezien de in 2.4 genoemde omstandigheden sprake was van een overmachtsituatie als gevolg waarvan de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.
2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.