ECLI:NL:RBBRE:2012:BW7293

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
27 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1628
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disproportionele verzuimboete bij niet tijdig indienen vennootschapsbelasting aangifte

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 27 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen een B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst over een opgelegde verzuimboete van € 2.460 wegens het niet tijdig indienen van de aangifte vennootschapsbelasting voor het jaar 2009. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze boete, die gelijktijdig met de aanslag vennootschapsbelasting was opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de intrekking van het bezwaar niet rechtsgeldig was, omdat deze niet schriftelijk was bevestigd. Hierdoor werd de belanghebbende ontvankelijk verklaard in haar bezwaar en beroep.

De rechtbank heeft vervolgens de feiten en omstandigheden rondom de aangifte en de opgelegde boete beoordeeld. De belanghebbende had de aangifte op 29 september 2010 ingediend, na meerdere herinneringen van de inspecteur. De rechtbank oordeelde dat, hoewel er sprake was van een verzuim dat het opleggen van een boete rechtvaardigde, de opgelegde boete van € 2.460 disproportioneel hoog was. De rechtbank nam in overweging dat er geen ambtshalve aanslag was opgelegd en dat de belanghebbende in de veronderstelling verkeerde tijdig te zijn met de aangifte, mede door eerdere ervaringen met het indienen van aangiften via een belastingadvieskantoor.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de boete verminderd tot € 500 en de uitspraak op bezwaar van de inspecteur vernietigd. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat de belanghebbende geen vergoeding voor reiskosten had aangevraagd. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/1628
Uitspraakdatum: 27 maart 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 10 februari 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar gelijktijdig bij de aanslag vennootschapsbelasting 2009 opgelegde verzuimboete van € 2.460.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2012 te Roermond.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [gemachtigde], en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de boete tot € 500;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.
2. Gronden
Vooraf: ontvankelijkheid
2.1. Belanghebbende heeft bij brief van 3 december 2010 bezwaar gemaakt tegen de met dagtekening 30 november 2010 opgelegde boetebeschikking. Naar aanleiding van het bezwaar heeft de inspecteur contact opgenomen met belanghebbende om haar mee te delen dat negatief op het bezwaar zou worden beslist en haar de vraag gesteld om het bezwaarschrift als niet ingediend te beschouwen. Belanghebbende heeft daarin tijdens het telefoongesprek ingestemd. Bij brief van 21 december 2010 komt belanghebbende op deze telefonisch gegeven instemming terug en verzoekt zij het bezwaar alsnog af te handelen. Ter zitting heeft de inspecteur te kennen gegeven de brief van 21 december 2010 als een aanvullend bezwaar te beschouwen.
2.2. De bepaling van artikel 6:21, eerste lid, Awb houdt in dat een bezwaar in beginsel slechts schriftelijk kan worden ingetrokken. Op die hoofdregel is een uitzondering gemaakt in het tweede lid van die bepaling, waarin wordt bepaald dat tijdens een hoorzitting de intrekking ook mondeling kan geschieden.
2.3. Nu partijen ter zitting geloofwaardig hebben verklaard dat de intrekking niet schriftelijk is bevestigd, is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een rechtsgeldige intrekking van het bezwaar. De rechtbank acht belanghebbende daarmee ontvankelijk in haar bezwaar en beroep.
Materieel
2.4. Belanghebbende is door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2009 (hierna: de aangifte). Volgens de uitnodiging diende de aangifte op 1 juni 2010 te zijn ingediend. Op 6 juli 2010 heeft de inspecteur aan belanghebbende een herinnering gestuurd om vóór 20 juli 2010 aangifte te doen. Vervolgens heeft de inspecteur belanghebbende bij brief van 13 september 2010 aangemaand vóór 27 september 2010 aangifte te doen. In de aanmaning is belanghebbende erop gewezen dat een boete zou worden opgelegd indien de aangifte niet zou worden ingediend binnen de gestelde termijn.
2.5. Belanghebbende heeft de aangifte op 29 september 2010 ingediend. De aangifte is op dezelfde datum door de inspecteur ontvangen.
2.6. Met dagtekening 30 november 2010 heeft de inspecteur de aanslag vennootschapsbelasting vastgesteld en gelijktijdig bij beschikking een verzuimboete opgelegd van € 2.460 wegens het te laat indienen van de aangifte.
2.7. In geschil is het antwoord op de vraag of de verzuimboete tot het juiste bedrag is opgelegd.
2.8. Niet in geschil is dat sprake is van een verzuim dat het opleggen van een boete aan belanghebbende rechtvaardigt. De vraag die dan aan de rechtbank voorligt, is of de opgelegde boete van € 2.460 in het onderhavige geval, met inachtneming van alle in aanmerking komende omstandigheden, passend en geboden is. Belanghebbende bepleit een boete van maximaal € 1.230.
2.9. Bij het beoordelen van de rechtbank neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Belanghebbende heeft aangevoerd zich niet bewust te zijn van de gevolgen van het overschrijden van de in de aanmaning gestelde termijn tot het doen van aangifte. Voorheen liep haar aangifte vennootschapsbelasting mee in de uitstelregeling van het administratie- en belastingadvieskantoor waar de directeur/enig aandeelhouder van belanghebbende werkzaam was. De aangifte werd dan verzorgd door één van de medewerkers van het kantoor en volgens belanghebbende tijdig ingediend. De inspecteur heeft ter zitting bevestigd dat voor de jaren 2005 tot en met 2008 de aangiften tijdig zijn ingediend; voor de jaren 2005 tot en met 2007 na daartoe te zijn aangemaand. Belanghebbendes directeur/enig aandeelhouder heeft de aangifte en bijbehorende jaarrekening voor het onderhavige jaar zelf opgesteld. De spreadsheet die hij voor het opmaken van de balans gebruikte, leverde een balansverschil op. Het duurde even voordat dat was opgelost. Belanghebbende is in die periode en bij het opstellen van zijn bezwaar steeds in de veronderstelling geweest tijdig te zijn met het indienen van de aangifte, zoals uit het bezwaarschrift blijkt. Dat is de reden dat belanghebbende niet eerder richting de inspecteur zijn problemen met de aangifte heeft gecommuniceerd.
2.10. Bij de beoordeling van de boete neemt de rechtbank echter ook in ogenschouw dat de wetgever de verzuimboetes bij aanslagbelastingen bewust heeft verhoogd om zo de bereidheid van belastingplichtigen in te scherpen om hun wettelijke verplichtingen na te komen. Het niet of niet tijdig doen van aangifte verstoort in hoge mate de processen van de belastingdienst. De inspecteur moet op basis van een schatting een ambtshalve aanslag opleggen hetgeen een ingewikkeld en tijdrovend proces is met een bezwaarschrift tot gevolg als de belastingaanslag naar de mening van de belastingplichtige te hoog is vastgesteld. De ambtshalve regeling van de niet ingediende aangiften is aldus verantwoordelijk voor een aanzienlijk deel van de bezwaarschriftenbehandeling op de kantoren. Het terugdringen daarvan is een onderdeel van het streven naar een efficiënter werkende Belastingdienst, waaraan een verhoging van de verzuimboete wegens aangifteverzuimen kan bijdragen (Kamerstukken II 2008-2009, 32 128, nr. 3, p. 33-35). In het onderhavige geval is er geen sprake van een ambtshalve opgelegde aanslag en is de aanslag conform de ingediende aangifte vastgesteld.
2.11. Gelet op hetgeen in 2.9 en 2.10 is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de boete van € 2.460 disproportioneel hoog is. De rechtbank acht een boete van € 500 in het onderhavige geval passend en geboden.
2.12. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, nu belanghebbende ter zitting kenbaar heeft gemaakt voor een vergoeding van zijn reiskosten af te zien en overige kosten die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen, gesteld noch gebleken zijn.
Deze uitspraak is gedaan op 27 maart 2012 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 april 2012
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.