ECLI:NL:RBBRE:2012:BW0396

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/4372
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van voorlopige teruggaaf en heffingsrente bij definitieve aanslag inkomstenbelasting

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 13 maart 2012, gaat het om een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en de daarbij in rekening gebrachte heffingsrente. De belanghebbende had in 2009 haar aangifte inkomstenbelasting over 2008 ingediend, maar door een inleesfout bij de geautomatiseerde verwerking van de aangifte was er per abuis een te hoge voorlopige teruggaaf verleend. Dit leidde tot een onjuiste vaststelling van het verzamelinkomen en een voorlopige teruggaaf van € 1.998, inclusief € 94 aan heffingsrente.

Bij de definitieve aanslag werd deze fout hersteld, en het belastbare inkomen werd vastgesteld op € 13.861, wat resulteerde in een te betalen bedrag van € 2.210, inclusief € 194 aan heffingsrente. De belanghebbende verzocht in bezwaar om het toekennen van de alleenstaande-ouderkorting, maar de inspecteur weigerde dit. De rechtbank moest nu beoordelen of de belanghebbende recht had op deze korting.

De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet in aanmerking kwam voor de alleenstaande-ouderkorting, omdat zij niet had aangetoond dat zij haar dochter in belangrijke mate had onderhouden. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het de beschikking heffingsrente betreft, vernietigde de uitspraak op bezwaar tegen de beschikking heffingsrente en verminderde de heffingsrente tot € 94. Voor het overige werd het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank gelastte dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan haar vergoedt.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/4372
Uitspraakdatum: 13 maart 2012
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 19 juli 2011 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2008 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer: [nummer]H86), alsmede de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 194.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2012 te Breda. Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond voor zover het de beschikking heffingsrente betreft;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de beschikking heffingsrente;
-vermindert de heffingsrente tot een bedrag van € 94;
-verklaart het beroep voor het overige ongegrond.
-gelast dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is ongehuwd en woonde in het onderhavige jaar samen met haar dochter, [dochter]. Belanghebbendes dochter was bij aanvang van het onderhavige kalenderjaar 21 jaar oud.
2.2.Op 8 april 2009 heeft belanghebbende haar aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2008 (hierna: de aangifte) ingediend. In deze aangifte heeft zij de volgende inkomensbestanddelen vermeld:
Ingehouden loonheffing Inkomen
UWV- WAO/WIA uitkering € - € 5.256
UWV – WW € 2.470 € 8.603
Totaal € 2.470 € 13.861
2.3.Bij de geautomatiseerde verwerking van de aangifte is voornoemd bedrag van € 8.603 ingelezen voor een bedrag van € 2.603. Hierdoor is bij het vaststellen van de voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2008 (hierna: voorlopige aanslag) het verzamelinkomen vastgesteld op € 7.861. Het voorgaande heeft geleid tot een voorlopige teruggaaf van € 1.998, inclusief € 94 aan vergoede heffingsrente.
2.4.Bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2008 is deze fout hersteld en is het belastbare inkomen vastgesteld op € 13.861. Dit heeft geleid tot een betalen bedrag op de aanslag van € 2.210, inclusief € 194 aan heffingsrente.
2.5.In bezwaar heeft belanghebbende verzocht om het toekennen van de alleenstaande-ouderkorting. De inspecteur heeft dit geweigerd.
2.6.Tussen partijen is in geschil of belanghebbende recht heeft op de alleenstaande-ouderkorting.
Aanslag
2.7.Uit artikel 8.15 van de Wet Inkomstenbelasting 2001 volgt dat recht bestaat op de alleenstaande-ouderkorting indien belanghebbende in het kalenderjaar gedurende meer dan zes maanden:
a) geen partner heeft;
b) een huishouding voert met een kind dat in belangrijke mate door hem wordt onderhouden en op hetzelfde woonadres als belanghebbende staat ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, en
c) deze huishouding voert met geen ander dan kinderen die bij de aanvang van het kalenderjaar de leeftijd van 27 jaar niet hebben bereikt.
Een kind wordt daarbij geacht in belangrijke mate te worden onderhouden indien de op ouder drukkende bijdrage in de kosten van het onderhoud van het kind ten minste € 400 per kwartaal beloopt.
2.8. Belanghebbende heeft in het onderhavig geval geen bewijs overgelegd waaruit blijkt dat zij haar dochter op enigerlei wijze heeft onderhouden. Tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur heeft belanghebbende dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij haar dochter, die in het onderhavige jaar looninkomsten heeft genoten ten bedrage van € 9.798, in belangrijke mate heeft onderhouden. Gezien het inkomen van haar dochter en de spaargelden waarover zij beschikte - € 9.201 - acht de rechtbank ook niet aannemelijk dat haar dochter onderhoud behoefde. De rechtbank is van oordeel dat de belanghebbende derhalve niet in aanmerking komt voor de alleenstaande-ouderkorting.
2.9.De rechtbank merkt nog op dat, anders dan belanghebbende lijkt te veronderstellen, het te betalen bedrag op de aanslag niet is veroorzaakt door het in eerste instantie toekennen van de alleenstaande-ouderkorting, doch door de foutieve vaststelling van het inkomen bij de voorlopige aanslag. De alleenstaande-ouderkorting is dan ook bij de onderhavige aanslagregeling nimmer aan belanghebbende toegekend. Van enig opgewekt vertrouwen kan dan ook geen sprake zijn.
Heffingsrente
2.10.Artikel 24a, derde lid, van de AWR bewerkstelligt dat een bezwaar tegen de aanslag automatisch ook een bezwaar tegen de bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente inhoudt. Belanghebbende heeft in het onderhavige geval geen (specifieke) gronden aangevoerd tegen de in rekening gebrachte heffingsrente. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat hij de heffingsrente ambtshalve wil verminderen tot het bedrag dat in eerste instantie ten onrechte aan belanghebbende is vergoed, te weten € 94. Dit betekent dat de heffingsrente met € 100 wordt verlaagd.
Proceskosten
2.11.De rechtbank stelt vast dat de heffingsrente wordt verminderd terwijl daar noch in bezwaar noch in beroep door belanghebbende over is geklaagd. Gelet hierop ziet de rechtbank in het onderhavige geval geen reden voor een proceskostenveroordeling
2.12.Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 2.10 heeft overwogen is het beroep gegrond verklaard.
Deze uitspraak is gedaan op 13 maart 2012 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 maart 2012.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.