ECLI:NL:RBBRE:2012:BV5600

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
6 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/5333
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van visvergunning wegens overtreding van voorschriften met betrekking tot kreeftenvisserij

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 6 februari 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. J.P.M. Borsboom, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder. De zaak betreft de intrekking van de visvergunning van eiser voor het vissen met vaste vistuigen in de Oosterschelde. Verweerder had de vergunning ingetrokken voor een periode van 4 weken, omdat eiser niet had voldaan aan de voorschriften die aan de vergunning waren verbonden, specifiek het voorschrift dat kreeften die buiten het kreeftenseizoen zijn gevangen onmiddellijk moeten worden teruggezet. Eiser betwistte de overtreding en voerde aan dat hij de kreeften had teruggezet voordat hij naar het buitenland vertrok. De rechtbank oordeelde dat eiser in beginsel verantwoordelijk kon worden gehouden voor de aangetroffen geboeide kreeften in zijn vistuig, maar dat de opgelegde sanctie van 4 weken intrekking onevenredig was in verhouding tot de ernst van de overtreding. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de intrekking van de visvergunning voor een periode van 2 weken evenredig was. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser en het griffierecht diende te worden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 11/5333
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2012 in de zaak tussen
[naam persoon], te [woonplaats], eiser,
gemachtigde: mr. J.P.M. Borsboom, advocaat te Barendrecht,
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 4 mei 2011 (primaire besluit) heeft verweerder de aan eiser verleende publiekrechtelijke vergunning voor vaste vistuigen in de Oosterschelde en de schriftelijke toestemming vaste vistuigenvisserij ingetrokken voor een periode van 14 weken.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt en hangende het bezwaar aan de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 9 mei 2011 (primaire besluit) heeft verweerder het besluit van 4 mei 2011 gecorrigeerd en de aan eiser verleende publiekrechtelijke vergunning voor vaste vistuigen in de Oosterschelde en de schriftelijke toestemming vaste vistuigenvisserij ingetrokken voor een periode van 4 weken.
Ingevolge de artikel 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht heeft verweerder eisers bezwaar aangemerkt als ook te zijn gericht tegen het besluit van 9 mei 2001. Door de voorzieningenrechter is het verzoek om een voorlopige voorziening eveneens beschouwd als te zijn gericht tegen dit besluit. Het verzoek om een voorlopige voorziening is op 12 mei 2011 afgewezen.
Bij besluit van 6 september 2011 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2012.
Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. M.E. Verheijen, kantoorgenote van mr. Borsboom. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden mr. drs. W. van Dijk en H. Heidekamp.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 12 van de Uitvoeringsregeling visserij is het verboden te vissen in het zeegebied en de kustwateren met een aalfuik, staand want, hoekwant, aalkistje, ankerkuil of enig ander vast vistuig, niet zijnde een vistuig bestemd voor het vangen van schelpdieren en het is verboden in de kustwateren te vissen met een zegen.
Artikel 33 van de Uitvoeringsregeling bepaalt:
1. Bij het verlenen van vrijstellingen of ontheffingen alsmede bij het daaraan verbinden van voorschriften en het verlenen onder beperkingen, als bedoeld in artikel 6d, tweede lid, van het Reglement zee- en kustvisserij 1977, en de artikelen 11 en 12, van het Reglement voor de binnenvisserij 1985, wordt mede rekening gehouden met de belangen van de natuurbescherming.
2. Aan vrijstellingen, ontheffingen en vergunningen als bedoeld in onderhavige regeling, kunnen voorschriften worden verbonden. Zij kunnen onder beperkingen worden verleend. Zij kunnen worden ingetrokken.
3. Niet naleven van beperkingen of voorschriften als bedoeld in het eerste lid, wordt aangemerkt als handelen zonder vrijstelling, ontheffing of vergunning als bedoeld in het tweede lid.
2. Op 29 juni 2010 is aan eiser toestemming verleend voor de periode 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012 voor het vissen met vaste vistuigen in de kustwateren, voor zover Staatseigendom. Voorts zijn op dezelfde datum voor dezelfde periode vergunningen verleend voor het vissen met vaste vistuigen: maximaal 180 schietfuiken/kubben en een ankerkuil in de Oosterschelde (hierna: visvergunning) en voor het vissen met maximaal 1500 meter zegen in de Oosterschelde.
3. Aan de aan eiser verleende visvergunning is (onder meer) het voorschrift verbonden dat kreeften die zijn gevangen in de Oosterschelde tussen 15 juli en 1 april onmiddellijk na de vangst worden teruggezet.
4. Op 14 maart 2011 heeft door de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) een controle plaatsgevonden op vaste vistuigenvisserij in de Oosterschelde. Ten westen van de rode markeringston KT-6 werd een zwaar geankerde vislijn aangetroffen met daaraan ongeveer 10 kubben. De vislijn werd gemerkt met het scheepsnummer TH-18, welk nummer aan eisers vissersvaartuig toebehoort. In 7 van de kubben bevonden zich in totaal 8 geboeide – waarvan de scharen waren dichtgebonden middels elastieken – kreeften.
5. Volgens verweerder impliceert het feit dat de kreeften geboeid waren menselijk handelen. De aangetroffen kreeften moeten eerst zijn opgevist, vervolgens geboeid met elastieken en teruggezet in de kubben. Daarmee acht verweerder het voorschrift dat de kreeften direct na vangst dienen te worden teruggezet, geschonden.
6. De rechtbank kan zich verenigen met deze uitleg, mede gelet op het doel van het aan de visvergunning verbonden voorschrift. Met dit voorschrift wordt namelijk beoogd om de voortplantingscyclus en daarmee het kreeftenbestand te beschermen en duurzame kreeftenvisserij te bevorderen. Het geboeid terugplaatsen van de kreeften in de kubben is hiermee in strijd.
7. Gelet op de gebruikte markering TH-18 gaat verweerder er van uit dat de betreffende vistuigen door of namens eiser zijn ingezet. Eiser heeft door het niet onmiddellijk terugzetten van de kreeften in strijd gehandeld met de visvergunning. Verweerder acht voormelde overtreding ernstig, mede gelet op het gevoerde dan wel te voeren beleid voor de kreeftenvisserij in onder meer de Oosterschelde. Dergelijke overtredingen doorkruisen het beleid en ondermijnen het draagvlak bij collega-vissers. Tevens frustreert een dergelijke handelwijze de ingeslagen weg om, in samenwerking met de sector, te komen tot een duurzame kreeftenvisserij. Verweerder heeft derhalve besloten de aan eiser verleende visvergunning en de toestemming voor de visserij met vaste vistuigen in de Oosterschelde voor een periode van 4 weken in te trekken.
8. De rechtbank stelt allereerst vast dat de omvang van dit beroep is beperkt tot de aan eiser verleende visvergunning. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder deze vergunning in redelijkheid heeft kunnen intrekken en of de intrekking van 4 weken evenredig is.
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, omdat de geboeide kreeften zijn aangetroffen in eisers vistuig, eiser daarvoor in beginsel verantwoordelijk kunnen houden door hem aan te merken als overtreder. Het is vervolgens aan eiser om aannemelijk te maken dat dit ten onrechte is.
10. Eiser heeft betwist dat hij het bewuste vergunningvoorschrift heeft overtreden. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat de door hem buiten het kreeftenseizoen gevangen kreeften steeds zijn teruggezet. Op het moment van de controle verbleef eiser gedurende twee weken in het buitenland. Voorafgaande aan zijn vertrek heeft eiser de kubben gecontroleerd en de daarin aangetroffen kreeften teruggezet, zoals ook blijkt uit het logboek. Uit de nota van bevindingen van verweerder blijkt dat de kreeften geboeid waren met blauwe elastieken. Eiser gebruikt echter geen blauwe, maar gele. Ter onderbouwing van dit standpunt heeft eiser een factuur overgelegd van C.I.V. Den Oever U.A. van 7 april 2010 en de verklaring van de heer Raap aldaar werkzaam. Verder zou een beroepsvisser, zoals eiser, nooit 8 geboeide kreeften in 7 verschillende open kubben bewaren. Een beroepsvisser zou ze bij elkaar zetten in een afgesloten kubbe, om te voorkomen dat vrije kreeften de vangst kunnen opeten of beschadigen. Daarnaast heeft eiser, gelet op de geschatte economische waarde van de aangetroffen kreeften, ook geen belang bij de vermeende overtreding. Eiser stelt dat de aan hem verweten gedraging het gevolg is van een sabotageactie van een concurrent. Daarbij merkt hij op dat het wel heel frappant is dat de bewuste vislocatie in de Oosterschelde thans worden ingenomen door een andere visser en dat er op de bewuste locatie al eerder vistuig van hem vernield, aldus eiser.
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht gesteld dat het op grond van deze verklaring onvoldoende aannemelijk is dat een derde 8 geboeide kreeften in eisers kubben heeft geplaatst. De rechtbank acht daarbij van belang dat die concurrent – als wordt uitgegaan van eisers vooronderstelling – dan had moeten weten dat eiser in het buitenland was en zijn kubben niet zou legen en hij had moeten weten dat er een controle plaats zou vinden. Volgens verweerder was er echter sprake van een onaangekondigde controle. Dat op de dag van de controle, terwijl de controle al bezig was, door een derde bijvoorbeeld met hulp van een duiker kreeften in eisers kubben zijn geplaatst acht de rechtbank niet aannemelijk.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet kan worden gesteld dat eiser niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de in zijn kubben aangetroffen kreeften.
12. Nu geconcludeerd dient te worden dat eiser het voorschrift dat is verbonden aan zijn visvergunning heeft overtreden, was verweerder bevoegd tot intrekking van de visvergunning. Verweerder heeft van deze bevoegdheid gebruik gemaakt door de visvergunning gedurende 4 weken in te trekken. Verweerder heeft daarbij aangehaakt bij eerder opgelegde maatregelen, die verband hielden met overtredingen van de voorschriften ter bescherming van de kreeftenstand en bevordering van de duurzame kreeftenvisserij.
13. Verweerder acht de intrekking gedurende 4 weken een passende reactie bij het niet terugzetten van kreeften gevangen vóór 1 april, omdat dat het voorschrift ten aanzien van het kreeftenseizoen in de kern raakt. Met de intrekking is beoogd de gedane schade aan het kreeftenbestand te herstellen en de gevolgen van de overtreding weg te nemen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat de sanctie van intrekking van de visvergunning om die reden kan worden beschouwd als een reparatoire sanctie.
Ten aanzien van de duur van de intrekking van de visvergunning (4 weken) overweegt de rechtbank als volgt.
14. Eiser heeft ter zitting onweersproken gesteld dat in het kreeftenseizoen ongeveer 400 kg kreeft per 4 weken kan worden aangeland. Gelet op deze hoeveelheden en de economische waarde die dat vertegenwoordigd, acht de rechtbank de intrekking van de visvergunning gedurende 4 weken niet in verhouding staan met het aantal kreeften van 8 (7 à 8 kg) dat is aangetroffen. Voorts dient eiser als gevolg van de intrekking van de visvergunning zijn gehele vistuig te verwijderen, waardoor hij gedurende 4 weken ook niet op andere vissoorten dan kreeft (zoals krab en wulk) kan vissen. Naar het oordeel van de rechtbank is de intrekking van de visvergunning gedurende 4 weken in dit geval onevenredig in verhouding met de ernst van de overtreding.
15. De rechtbank ziet hierin voorgaande aanleiding het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen vanwege strijd met het bepaalde in artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
16. De rechtbank ziet voorts aanleiding zelf in de zaak te voorzien, zoals bedoeld in artikel 8:72, vierde lid, van de Awb. De rechtbank overweegt hierbij dat zij in dit geval intrekking van de visvergunning gedurende 2 weken evenredig acht.
17. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 874,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van
€ 437,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept de primaire besluiten van 4 mei 2011 en 9 mei 2011, bepaalt dat de aan eiser verleende publiekrechtelijke
vergunning voor vaste vistuigen in de Oosterschelde wordt ingetrokken voor een periode van 2 weken en bepaalt dat deze
uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 152,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de kosten van deze procedure van eiser tot een bedrag van
€ 874,-, te betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Lagas, rechter, in aanwezigheid van mr. H.D. Sebel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 februari 2012.
mr. H.D. Sebel, griffier mr. H. Lagas, rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.