ECLI:NL:RBBRE:2011:BV1066
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Betaling aan trust voor ex-partner niet aftrekbaar als uitkering in de zin van artikel 6.3 Wet IB 2001
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 9 december 2011 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij de belanghebbende, wonende te [woonplaats], in beroep ging tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant. De zaak betreft de vraag of een betaling aan een trust voor een ex-partner kan worden aangemerkt als aftrekbare uitkering in de zin van artikel 6.3 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). De belanghebbende had in zijn aangifte inkomstenbelasting over 2002 een bedrag van AUD 400.000 (€ 244.182) als alimentatie opgevoerd, maar de inspecteur betwistte deze aftrekbaarheid.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende en zijn ex-partner, [mevrouw X], niet gehuwd waren en geen samenlevingscontract hadden. De betalingen aan de trust werden gedaan vanuit de overtuiging dat de belanghebbende een morele verplichting had om zijn ex-partner financieel te ondersteunen na hun relatiebreuk. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd dat [mevrouw X] daadwerkelijk behoeftig was en dat de betalingen aan de trust ten goede kwamen aan haar. De rechtbank concludeerde dat de betalingen niet konden worden aangemerkt als onderhoudsverplichtingen in de zin van de wet, en verklaarde het beroep ongegrond.
De rechtbank benadrukte dat de bewijslast voor het aannemelijk maken van de behoeftigheid van de ex-partner bij de belanghebbende lag. Aangezien de belanghebbende niet had aangetoond dat [mevrouw X] in financiële nood verkeerde of dat de trust verplicht was om uitkeringen aan haar te doen, was er geen sprake van een aftrekbare uitkering. De rechtbank wees ook op het ontbreken van relevante documenten, zoals de 'trust deed', die meer duidelijkheid hadden kunnen verschaffen over de situatie. Uiteindelijk werd het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.