ECLI:NL:RBBRE:2011:BU8678

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/51
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekenverplichting of schenking in het kader van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 23 november 2011, staat de vraag centraal of een betaling van € 10.000 door de echtgenoot aan belanghebbende moet worden aangemerkt als een schenking of als het voldoen aan een verrekenverplichting uit de huwelijkse voorwaarden. Belanghebbende is gehuwd onder uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een Amsterdams verrekenbeding, wat inhoudt dat overgespaard inkomen uit arbeid moet worden verdeeld. De echtgenoot heeft aandelen gekocht in de BV waarvoor hij werkt, gefinancierd met een lening die tijdens het huwelijk is afgelost. Bij de verkoop van de aandelen maakt hij een winst van € 20.000, waarvan hij de helft aan belanghebbende geeft. De inspecteur heft schenkingsrecht, maar de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van vrijgevigheid of verarming/verrijking, aangezien de betaling voortvloeit uit de huwelijkse voorwaarden.

De rechtbank overweegt dat belanghebbende en haar echtgenoot uitvoering hebben gegeven aan het verrekenbeding zoals vastgelegd in hun huwelijkse voorwaarden. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag, en veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende. De rechtbank stelt vast dat de betaling van € 10.000 niet als schenking kan worden aangemerkt, maar als een naleving van de verrekenverplichting. Dit is in overeenstemming met artikel 1:141 BW, dat bepaalt dat bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarde overeengekomen periodieke verrekenplicht niet is voldaan, het aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden.

De rechtbank concludeert dat de uitleg van de huwelijkse voorwaarden door belanghebbende en haar echtgenoot binnen de grenzen der redelijkheid blijft. De inspecteur heeft niet kunnen aantonen dat de verdeling bij helfte onredelijk of onbillijk zou zijn. De rechtbank bevestigt dat de partijen, door de betaling van € 10.000, uitvoering geven aan hun huwelijkse voorwaarden en dat er geen sprake is van een schenking. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/51
Uitspraakdatum: 23 november 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ’s-Hertogenbosch,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 2 december 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag in het recht van schenking wegens een verkrijging in het jaar 2009 (aanslagnummer [nummer]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 november 2011 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigden van belanghebbende,
[gemachtigden], verbonden aan Koenen en Co Belastingadviseurs te Maastricht, en namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraak op bezwaar en de aanslag;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 1.310;
-gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is gehuwd met [de echtgenoot] (hierna: de echtgenoot) onder uitsluiting van elke gemeenschap van goederen.
2.2.In de huwelijkse voorwaarden is, voor zover van belang, het volgende bepaald:
“Kosten huishouding
Artikel 5
(…)
2. Onder inkomsten uit arbeid worden mede begrepen, uitkeringen ter vervanging van inkomsten uit arbeid, zoals sociale uitkeringen en pensioenuitkeringen, alsmede winst uit zelfstandig uitgeoefend beroep en bedrijf.
3. Onder netto-inkomsten uit arbeid wordt verstaan, de inkomsten uit arbeid, na aftrek van de daarover verschuldigde belasting op inkomen, premieheffing volksverzekeringen en andere wettelijke inhoudingen of heffingen.
(…)
Verrekening van inkomsten
Artikel 8
De echtgenoten verplichten zich, over elk kalenderjaar, hetgeen van hun netto-inkomsten uit arbeid in de zin van artikel 5, onder aftrek van hetgeen daarvan is besteed voor de gemeenschappelijke huishouding, overblijft onderling te verrekenen in die zin, dat de ene echtgenoot een vordering verkrijgt op de andere echtgenoot, ten bedrage van de helft van het aan diens zijde overblijvende als hiervoor bedoeld.
(…)”
2.3.De echtgenoot is als directielid werkzaam voor een gelieerde maatschappij van [de B.V.] B.V. (hierna: [de B.V.]). In die hoedanigheid heeft de echtgenoot 4% van de aandelen [de B.V.] gekocht. Hij heeft de aankoop van die aandelen gefinancierd met een geldlening. Deze geldlening heeft hij in een later stadium afgelost. Op [datum] 2005 heeft de echtgenoot de aandelen [de B.V.] verkocht en daarbij een winst gerealiseerd.
2.4.Op 1 december 2006 heeft de gemachtigde van belanghebbende aan de inspecteur de vraag voorgelegd of de verrekening van de netto-inkomsten uit de verkoop van de aandelen [de B.V.] tussen belanghebbende en de echtgenoot aanleiding geeft tot het heffen van recht van schenking. De inspecteur heeft deze vraag bevestigend beantwoord. In onderling overleg met de inspecteur is vervolgens besloten de vraag voor te leggen aan de rechter. Daartoe is op 23 augustus 2009 door de echtgenoot € 10.000 uitgekeerd aan belanghebbende ter (gedeeltelijke) verrekening van het gerealiseerde voordeel. In dit verband hebben belanghebbende en de echtgenoot op 24 augustus 2009 een aangifte recht van schenking ingediend voor een schenking van € 10.000. De inspecteur heeft vervolgens een aanslag recht van schenking opgelegd van € 500.
2.5.Bij aanvang van het huwelijk bezat belanghebbende noch haar echtgenoot enig vermogen. Voorts hebben noch belanghebbende noch de echtgenoot gedurende het huwelijk schenkingen of erfenissen ontvangen. Gedurende het huwelijk heeft tot aan 23 augustus 2009 nimmer enige verrekening van overgespaard arbeidsinkomen als bedoeld in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden plaatsgevonden.
2.6.In geschil is of de betaling van een bedrag van € 10.000 door de echtgenoot aan belanghebbende moet worden aangemerkt als schenking of als het voldoen aan de verrekenverplichting van artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden.
2.7.Artikel 1:141 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) bepaalt dat indien bij het einde van het huwelijk aan een bij huwelijkse voorwaarde overeengekomen periodieke verrekenplicht niet is voldaan, het alsdan aanwezige vermogen wordt vermoed te zijn gevormd uit hetgeen verrekend had moeten worden, tenzij uit de eisen van redelijkheid en billijkheid in het licht van de aard en omvang van de verrekenplicht anders voortvloeit. Indien het huwelijk van belanghebbende en haar echtgenoot in 2009 zou zijn ontbonden, brengt het bepaalde in artikel 1:141 BW mee dat het totaal aanwezige vermogen van beide echtelieden – dus inclusief de behaalde winst bij verkoop van de aandelen – in de verrekening bij helfte betrokken moet worden.
2.8.Nu belanghebbende en haar echtgenoot staande huwelijk wensen over te gaan tot verrekening van (een deel van) het gezamenlijke vermogen, in casu de verkoopwinst behaald met de vervreemding van de aandelen, geven zij hiermee uitvoering aan het verrekenbeding als bedoeld in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden. Wegens het ontbreken van aangebracht vermogen ten huwelijk en het ontbreken van verkregen schenkingen en/of nalatenschappen, kan het niet anders zijn dan dat het gehele gezamenlijke vermogen voortspruit uit overgespaard arbeidsinkomen. De beleggingsleer brengt mee dat niet verrekend overgespaard arbeidsinkomen door de verrekeningplichtige mede voor rekening en risico van de verrekeningsgerechtigde is belegd. Bij de verrekening bij helfte van het gezamenlijke vermogen, waarvan de € 10.000 die is overgemaakt aan belanghebbende deel uitmaakt, wordt daarmee uitvoering gegeven aan hetgeen partijen bij huwelijkse voorwaarden zijn overeengekomen en is derhalve geen sprake van vrijgevigheid. Evenmin is sprake van een verarming van de verrekeningsplichtige of verrijking van de verrekeningsgerechtigde nu partijen zelf een (gedeeltelijke) verrekening van het gezamenlijke tot stand brengen, waartoe zij op grond van de wet ook verplicht zouden zijn als het huwelijk in 2009 zou zijn ontbonden.
2.9.De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat een verdeling bij helfte in het onderhavige geval onredelijk en onbillijk is en dat daarom het bepaalde in artikel 1:141 BW niet zou gelden. De inspecteur heeft echter niet aangegeven waaruit die onredelijkheid of onbillijkheid in dit geval bestaat. De rechtbank ziet niet in waarom verrekening conform de huwelijkse voorwaarden in dit geval in strijd zou zijn met redelijkheid en billijkheid. Wellicht ten overvloede overweegt de rechtbank dat de uitleg van het begrip arbeidsinkomen in artikel 8 van de huwelijkse voorwaarden in beginsel - binnen de grenzen der redelijkheid - aan partijen is. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn van mening dat de verkoopwinst behaald bij de vervreemding van de aandelen onlosmakelijk verbonden is met de dienstbetrekking, omdat de echtgenoot deze aandelen in het kader van de uitoefening van zijn dienstbetrekking heeft verworven. Zij zijn daarom eensgezind van mening dat deze opbrengst tot het te verrekenen inkomen behoort. Met deze uitleg van de huwelijkse voorwaarden blijven belanghebbende en haar echtgenoot binnen de grenzen der redelijkheid.
2.10.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
3.Proceskostenveroordeling
Nu het beroep gegrond is, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op
€ 1.310 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Deze uitspraak is gedaan op 23 november 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr.drs. M.H. van Schaik, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 23 november 2011.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.