ECLI:NL:RBBRE:2011:BU6193
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Familiaal verschoningsrecht in civiele procedure
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 16 november 2011, werd het beroep op het familiaal verschoningsrecht ex artikel 165 lid 2 sub a Rv gehonoreerd. De zaak betreft een getuigenverhoor waarbij getuige [X] zich op het verschoningsrecht beroept, dat hij ontleent aan de eerdere beschikking van de kantonrechter van 1 juni 2011, waarin het familiaal verschoningsrecht van zijn zuster, [Z], werd erkend. De kantonrechter overweegt dat het familiaal verschoningsrecht niet afhankelijk is van de intensiteit van de familiale verhoudingen, en dat zwagers ook onder de verschoningsgerechtigden vallen. Dit is een keuze van de wetgever, en de kantonrechter concludeert dat het belang van waarheidsvinding in deze procedure zwaarder weegt dan het belang van een vlot verloop van de procedure.
De zaak betreft een geschil tussen de besloten vennootschap Centrum voor Tandheelkunde B.V. (CvT) en getuige [Y]. CvT, vertegenwoordigd door mr. S.J. Klingeman, en [Y], vertegenwoordigd door prof. mr. H. Loonstein, hebben hun standpunten schriftelijk toegelicht. De kantonrechter stelt vast dat de getuige [X] zich op het verschoningsrecht kan beroepen, omdat hij als aanverwant in de tweede graad van [Q] wordt beschouwd, die als bestuurder van CvT fungeert. De kantonrechter oordeelt dat de ontbinding van CvT niet betekent dat het verschoningsrecht van [X] niet meer van toepassing is, aangezien de vereffening van de rechtspersoon nog niet was beëindigd op het moment dat [X] zich op het verschoningsrecht beroept.
De kantonrechter besluit dat aan [X] een verschoningsrecht toekomt ten aanzien van het probandum, en dat er tussentijds hoger beroep openstaat tegen deze beschikking en de eerdere beschikking van 1 juni 2011. De beslissing is openbaar uitgesproken door mr. C. Wallis, kantonrechter.