ECLI:NL:RBBRE:2011:BU4883

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
4 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11/1592
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing zelfstandigenaftrek voor masseur door rechtbank Breda

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 4 oktober 2011 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij een masseur, die een eigen massagesalon runt, in geschil was over de toepassing van de zelfstandigenaftrek. De belanghebbende had in 2005 een vierjarige opleiding tot masseur gestart en was daarna begonnen met de opleiding tot massagetherapeut. In 2008 had hij echter besloten om het laatste jaar van deze opleiding niet te volgen en was hij als oproepkracht in loondienst gaan werken bij een uitvaartcentrum. De rechtbank moest beoordelen of de uren die de belanghebbende aan zijn opleiding had besteed, meetelden voor het urencriterium dat vereist is voor de zelfstandigenaftrek.

De rechtbank oordeelde dat de opleidingsuren niet meetelden voor het urencriterium, omdat de opleiding niet noodzakelijk was voor het behouden van de vakbekwaamheid die vereist was voor het uitoefenen van zijn onderneming. De belanghebbende had zijn onderneming gedurende de opleiding en na het stopzetten daarvan voortgezet. De rechtbank concludeerde dat de opleiding vooral gericht was op het verwerven van extra vakkennis en niet op het behouden van de noodzakelijke kwalificaties voor zijn onderneming.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, omdat hij niet voldeed aan het urencriterium. De uitspraak benadrukt het belang van het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek en verduidelijkt dat opleidingsuren alleen meetellen als ze noodzakelijk zijn voor het behoud van de vakbekwaamheid. De rechtbank vond geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en de uitspraak werd op 21 oktober 2011 aangetekend verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 11/1592
Uitspraakdatum: 4 oktober 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Terneuzen,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 2 december 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2008 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 27.794 (aanslagnummer [nummer].H.86).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 september 2011 te Middelburg.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde
[gemachtigde], verbonden aan Accon AVM adviseurs en accountants te Terneuzen, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende is in 2005 gestart met een vierjarige opleiding tot masseur. Na negen maanden studie heeft hij de bevoegdheid gekregen om een eigen praktijk te beginnen. Daarna is hij gestart met de opleiding tot massagetherapeut. Indien belanghebbende deze opleiding met goed gevolg zou afronden, zou hij zich kunnen aansluiten bij een beroepsvereniging. Dit zou zijn cliënten de mogelijkheid bieden de kosten van de massage te declareren bij de ziektekostenverzekeraar, waardoor belanghebbende een grotere klantenkring zou kunnen verwerven.
2.2.In de loop van het jaar 2007 heeft belanghebbende zijn massagesalon [massagesalon] opgericht. In september 2008 heeft belanghebbende besloten om niet te starten met het laatste jaar van zijn opleiding tot massagetherapeut. Per 1 november 2008 is hij als oproepkracht in loondienst gaan werken bij een uitvaartcentrum. Het betrof een aanstelling voor de duur van 8 uur per week. Naast deze dienstbetrekking is belanghebbende doorgegaan met zijn massagewerkzaamheden.
2.3.In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de zelfstandigenaftrek.
2.4.Voor de beantwoording van deze vraag is eerst van belang vast te stellen of de inkomsten uit de massagesalon winst uit onderneming vormen, zoals belanghebbende stelt, of resultaat uit overige werkzaamheden, zoals de inspecteur voorstaat. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat sprake is van een bron van inkomen. Belanghebbende heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij in 2008 zowel voor een accountantskantoor als voor particuliere klanten massages verzorgde. Hij verstuurde zijn klanten daarvoor een nota. Uit de urenspecificatie die in het dossier is opgenomen volgt dat belanghebbende gedurende het jaar geregeld betaalde massagewerkzaamheden heeft verricht. Zijn omzet bedroeg op basis van de aangiften omzetbelasting in 2007 € 1.230, in 2008 € 8.719 en in 2009 € 14.619. Belanghebbende heeft de werkzaamheden zelfstandig en voor eigen rekening verricht en heeft daarbij een debiteurenrisico gelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is op basis van bovenstaande feiten - in onderling verband bezien - sprake van een zelfstandig uitgeoefend beroep en daarmee van een onderneming in de opstartfase.
2.5.Voor toepassing van de zelfstandigenaftrek dient voorts te worden voldaan aan het urencriterium van artikel 3.6 Wet IB 2001. Volgens de door belanghebbende overgelegde urenspecificatie heeft hij in 2008 326 declarabele uren gemaakt. De overige gemaakte 1.015 uren betreffen uren voor administratie, acquisitie en de door belanghebbende gevolgde opleiding. Volgens de inspecteur tellen de opleidingsuren niet mee voor het urencriterium. Indien deze uren buiten beschouwing worden gelaten, is niet in geschil dat belanghebbende niet voldoet aan het urencriterium.
2.6.Opleidingsuren kunnen meetellen voor het urencriterium als de opleiding strekt tot het verkrijgen of op peil houden van de vakbekwaamheid die nodig is om de onderneming te kunnen blijven uitoefenen. Belanghebbende heeft aangegeven dat hij met de opleiding tot massagetherapeut een grotere klantenkring zou kunnen verwerven. De rechtbank is van oordeel dat in dat geval niet kan worden gezegd dat belanghebbende de opleiding nodig had om zijn onderneming te kunnen blijven uitoefenen. Belanghebbende heeft immers de onderneming gedurende de opleiding en nadat hij daarmee gestopt was gewoon voortgezet. De opleiding strekte blijkbaar tot het verwerven van een belangrijk grotere vakkennis, waarmee de studie strekte tot een duurzame verbetering van de persoonlijke uitrusting van belanghebbende. De kosten daarvoor behoren niet tot de bedrijfs- of beroepskosten. De opleidingsuren kunnen dan ook niet meetellen voor het urencriterium. Nu belanghebbende in dat geval niet voldoet aan het urencriterium, heeft hij geen recht op toepassing van de zelfstandigenaftrek.
2.7.Gelet op al het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.8.De rechtbank vindt geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 4 oktober 2011 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van
mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 oktober 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch. Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch behandelt het hoger beroep namens het gerechtshof te ‘s-Gravenhage.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.