ECLI:NL:RBBRE:2011:BT6735

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
669262 vv 11-79
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overgang van onderneming en loondoorbetaling bij ziekte

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Breda op 29 september 2011 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eiser, een werknemer, en twee gedaagden, WIBA Internationale Sneltransporten B.V. en Benetra B.V. De zaak betreft de vraag of de werknemer recht heeft op doorbetaling van zijn loon na een overgang van onderneming. Eiser was sinds 19 september 2005 in dienst bij Van Geyt Vervoer en Expeditie B.V., en zijn dienstverband is overgegaan naar Benetra na een fusie. Eiser meldde zich op 27 augustus 2009 ziek en was sindsdien arbeidsongeschikt. Op 1 januari 2011 heeft Benetra een deel van haar activiteiten overgedragen aan WIBA, waarbij eiser niet werd overgenomen. Eiser vorderde betaling van achterstallig loon en vakantiegeld van zowel WIBA als Benetra, stellende dat er sprake was van een overgang van onderneming en dat hij recht had op doorbetaling van zijn loon. De kantonrechter oordeelde dat WIBA en Benetra beide verantwoordelijk zijn voor de loondoorbetaling, waarbij WIBA het loon over een bepaalde periode moest voldoen en Benetra verantwoordelijk bleef voor de loondoorbetaling na een bepaalde datum. De rechter concludeerde dat de werknemer niet ondubbelzinnig had geweigerd om over te gaan naar WIBA, en dat de loonsanctie van het UWV niet overging naar WIBA. De uitspraak benadrukt de bescherming van werknemers bij een overgang van onderneming en de verplichtingen van werkgevers in het geval van ziekte.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team kanton Breda
zaak/rolnr.: 669262 VV EXPL 11-79
vonnis in kort geding d.d. 29 september 2011
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde: S.M.C. Postma, jurist bij FNV Bondgenoten te Rotterdam,
tegen
1. de besloten vennootschap WIBA INTERNATIONALE SNELTRANSPORTEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (4836 LH) Breda, Hazeldonk 6418,
gedaagde sub 1,
gemachtigde: mr. M.M.K. van Dooren, advocate te Breda,
en:
2. de besloten vennootschap BENETRA B.V., voorheen h.o.d.n. SF BENELUX B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (3197 KV) Rotterdam, Nieuwesluisweg 240,
gedaagde sub 2,
gemachtigde: mr. H.A. Meindersma, werkzaam bij SCT Juridisch adviesbureau B.V. te Hoogvliet.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit de navolgende stukken:
a. de dagvaarding in kort geding van 21 juli 2011 met producties;
b. de brief van mr. Meindersma van 9 september 2011 met één productie;
c. de brief van mr. Van Dooren van 14 september 2011 met zeven producties;
d. de faxberichten van mevr. Postma van 15 en 16 september 2011met aanvullende producties.
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 september 2011. Ter zitting zijn verschenen eiser in persoon, bijgestaan door mevr. Postma voornoemd, alsmede namens gedaagde sub 1, [X] (directeur), bijgestaan door mr. Van Dooren voornoemd en namens gedaagde sub 2, [Y] (P&O manager bij Sluyter Logistics B.V.), bijgestaan door mr. Meindersma voornoemd. Van Dooren en Meindersma hebben ter gelegenheid van de zitting hun pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.3 Partijen zullen hierna worden aangeduid als respectievelijk “[eiser]”, “Wiba” en “Benetra”.
2. Het geschil
2.1 [eiser] heeft gevorderd Wiba dan wel Benetra, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling aan hem van:
a. € 1.541,04 bruto aan achterstallig loon over periode 4 van 2011;
b. € 2.054,72 bruto aan basisloon en € 457,83 bruto aan overwerk per vier weken vanaf periode 5 over 2011 zolang het dienstverband in stand is en het loon verschuldigd en opeisbaar;
c. € 2.136,91 bruto aan vakantiegeld 2010/2011, te vermeerderen met overwerktoeslag;
d. € 700,= aan buitengerechtelijke kosten;
e. de wettelijke rente over voornoemde bedragen vanaf de dag dat deze bedragen verschuldigd zijn;
f. de wettelijke verhoging van 50% over het achterstallige loon;
g. de proceskosten.
2.2 Wiba heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de proceskosten.
2.3 Benetra heeft verweer gevoerd.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten vast:
a. [eiser] is met ingang van 19 september 2005 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij Van Geyt Vervoer en Expeditie B.V.. Het dienstverband is op enig moment voortgezet met Sluyter Logistics B.V. Deze laatste vennootschap heeft haar activiteiten omstreeks mei 2010 samengevoegd met SF Benelux B.V. (verder te noemen SF Benelux), waarna het dienstverband met [eiser] is overgegaan naar SF Benelux, thans handelend onder de naam Benetra.
b. Benetra is een transportonderneming te Rotterdam. Zij exploiteerde tevens activiteiten vanaf een standplaats in Hulst.
c. [eiser] is laatstelijk bij (de rechtsvoorganger van) Benetra vanuit de locatie Hulst werkzaam geweest in de functie van chauffeur voor 40 uur per week. Met ingang van 27 augustus 2009 heeft [eiser] zich ziek gemeld. Sindsdien is [eiser] arbeidsongeschikt voor zijn eigen werk. [eiser] en Benetra, c.q. SF Benelux zijn overeengekomen dat Benetra, c.q. SF Benelux tijdens ziekte een bedrag van € 2.054,72 bruto per vier weken aan basisloon betaalt, vermeerderd met een bedrag van € 457,83 bruto per vier weken aan gemiddeld verdiend loon aan overwerk. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Beroepsgoederenvervoer over de weg en de verhuur van mobiele kranen 2010/2011 van toepassing.
d. Bij overeenkomst van 17 december 2010 heeft Benetra, althans SF Benelux, het merendeel van de activiteiten van de vestiging te Hulst met ingang van 1 januari 2011 verkocht aan Wiba. Wiba heeft daartoe (een groot deel van) het klantenbestand en het personeelsbestand van SF Benelux overgenomen onder verkrijging van een vergoeding van € 100.000,= voor badwill. Het komt er op neer dat Wiba de afdelingen koekjestransport en overige distributie heeft overgenomen, alsmede al het rijdend personeel, behalve [eiser] en nog twee andere chauffeurs. De afdeling beddentransport is overgedragen aan een andere koper.
e. Op 18 december 2010 heeft een bespreking plaatsgevonden met het personeel van Benetra te Hulst, waarbij de directies van Wiba en Benetra aanwezig waren, alsmede een vertegenwoordiger van de vakbond CNV, te weten [Z]
f. Tijdens deze bijeenkomst is het personeel van Benetra geïnformeerd over de overname van hun dienstbetrekkingen door Wiba. Hoogendijk heeft tijdens de bespreking zijn goedkeuring uitgesproken over de tussen Wiba en Benetra tot stand gekomen regeling.
g. Wiba en Benetra zijn overeengekomen om [eiser] gedurende zijn arbeidsongeschiktheid in dienst te laten bij Benetra en pas over te laten gaan naar Wiba zodra hij 100% arbeidsgeschikt zou zijn.
h. Benetra heeft [eiser] na 1 januari 2011 het loon doorbetaald. Het loon over periode 4 van 2011 heeft Benetra gedeeltelijk onbetaald gelaten. Vanaf periode 5 van 2011 heeft Benetra het loon niet meer aan [eiser] voldaan.
i. In maart 2011 heeft [eiser] Benetra schriftelijk verzocht het achterstallige loon te voldoen. In mei 2011 heeft [eiser] zich schriftelijk gewend tot Wiba stellende dat sprake is van overgang van onderneming en heeft [eiser] Wiba verzocht zijn loon door te betalen.
j. In reactie daarop heeft Wiba bij brief van 4 mei 2011 en bij e-mailberichten van 23 mei 2011 en 4 juli 2011 de loonvordering van [eiser] van de hand gewezen onder verwijzing naar de tussen haar en Benetra gemaakte afspraak dat [eiser] op de loonlijst zou blijven bij Benetra zolang hij arbeidsongeschikt is en de instemming met deze afspraak door het CNV.
k. [eiser] heeft een WIA-uitkering aangevraagd, waarop [Y] namens Benetra aan [eiser] bij brief van 3 juni 2011 heeft bericht dat Benetra geen voorstander is van het aanvragen van een WIA-uitkering en dat zij een aanvraagformulier voor het doorbetalen van loon heeft ingevuld.
l Bij beschikking van 29 juni 2011 heeft het UWV aan [eiser] bericht dat zijn WIA-aanvraag wordt opgeschort en dat de verplichting van zijn werkgever tot doorbetaling van loon wordt verlengd tot 23 augustus 2012. Bij beschikking van dezelfde datum heeft het UWV aan Benetra bericht dat zij vanwege het niet voldoen aan haar re-integratieverplichtingen het loon van [eiser] nog een jaar langer moet doorbetalen.
3.2 [eiser] heeft in rechte doorbetaling van zijn loon gevorderd. Primair heeft hij zijn vordering ingesteld jegens Wiba, waaraan hij ten grondslag heeft gelegd dat sprake is geweest van overgang van onderneming, zodat Wiba gehouden is het loon aan hem te voldoen. Volgens [eiser] is sprake van overgang van onderneming, nu op grond van een overeenkomst tussen Wiba en Benetra (althans SF Benelux) de economische eenheid die de activiteiten van SF Benelux vormde, vrijwel geheel met behoud van de identiteit is overgegaan naar Wiba. Subsidiair heeft [eiser] gevorderd Benetra tot loondoorbetaling te veroordelen. Voor zover van een overgang van onderneming geen sprake is, is het dienstverband met Benetra ongewijzigd in stand is gebleven en is Benetra gehouden het achterstallig en toekomstig loon aan [eiser] te voldoen, aldus [eiser].
3.3 Benetra heeft niet betwist dat zij gehouden is het loon door te betalen indien van een overgang van onderneming geen sprake is. Zij heeft enkel verweer gevoerd tegen de vordering ter zake de buitengerechtelijke kosten, de wettelijke verhoging en de hoogte van het gevorderde vakantiegeld, stellende dat een deel daarvan niet opeisbaar, c.q. verschuldigd is.
3.4 De kantonrechter zal het verweer van Wiba – voor zover relevant – meenemen in het kader van zijn beoordeling.
3.5 Het spoedeisend belang van [eiser] is naar het oordeel van de kantonrechter gezien de aard van de vordering gegeven. Anders dan Wiba stelt, doet aan de spoedeisendheid niet af dat er enige tijd is verstreken sinds de laatste loonbetaling en het uitbrengen van de dagvaarding in kort geding. Het betreft immers slechts een periode van drie maanden, in welke periode de gemachtigde van [eiser] bovendien heeft getracht betaling van het loon buiten rechte te verkrijgen. Daar komt bij dat een vordering tot betaling van loon veelal spoedeisender wordt naarmate er tijd verstrijkt, omdat de financiële armslag van de werknemer om in zijn levensonderhoud te voorzien bij gebreke van inkomsten alleen maar minder wordt.
3.5 Wiba heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de zaak zich niet leent voor een behandeling in kort geding, in de eerste plaats vanwege de complexiteit van het geschil en in de tweede plaats vanwege een zeer groot restitutierisico. Immers, zou Wiba veroordeeld worden tot loondoorbetaling terwijl in een bodemprocedure blijkt dat Benetra hiertoe veroordeeld had moeten worden, dan zal Wiba verhaal moeten zoeken bij Benetra hetgeen vanwege haar insolvente status kansloos is.
3.6 Naar het oordeel van de kantonrechter is het onderhavige geschil niet zodanig ingewikkeld dat hij zich dient te onthouden van een voorlopig oordeel over de kans van slagen van de loonvordering van [eiser] in een bodemprocedure. De grondslag van de vordering van [eiser] is gelegen in de stelling dat sprake is van overgang van onderneming. Wiba heeft ter zitting deze stelling niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, zodat de kantonrechter als feit kan aannemen dat de overeenkomst van overname van 17 december 2010 tussen Wiba en Benetra heeft geresulteerd in een overgang van onderneming als bedoeld in artikel 7:662 BW. De kantonrechter verwijst voorts naar zijn navolgende overwegingen in dit vonnis ten aanzien van de verweren van Wiba.
3.7 Van een restitutierisico dat bij voorbaat in de weg staat aan toewijzing de vordering in kort geding is evenmin sprake. Dat [eiser] niet in staat zal zijn om door Wiba ten onrechte betaald loon terug te betalen is gesteld noch gebleken, terwijl het risico dat Wiba mogelijk een regresrecht op Benetra niet kan uitoefenen, [eiser] niet regardeert.
3.8 Aldus komt de kantonrechter tot de behandeling van de inhoudelijke verweren van Wiba, waarbij de kantonrechter er – zoals hiervoor reeds overwogen – vanuit gaat dat er sprake is van een overgang van onderneming per 1 januari 2011 van Benetra naar Wiba.
3.9 De kantonrechter is er zich van bewust dat hij ter zitting door zijn vraagstelling mogelijk de suggestie heeft gewekt dat de beantwoording van de vraag of er sprake is van overgang van onderneming nog open lag. De kantonrechter dient zich echter te houden aan de rechtsstrijd die partijen aan hem voorleggen en nadere bestudering van het verweer van Wiba laat geen andere conclusie toe dan dat Wiba de overgang van onderneming tot uitgangspunt neemt. Zo stelt zij zich op het standpunt te hebben voldaan aan de informatieverplichting uit hoofde van artikel 7:665a BW.
3.10 De kantonrechter duidt het verweer van Wiba aldus, dat zij zich op het standpunt stelt dat [eiser] buiten de overgang van onderneming is gebleven vanwege de tussen haar en Benetra gemaakte afspraak dat [eiser] niet zou overgaan naar Wiba, maar gedurende zijn ziekte bij Benetra in dienst zou blijven, met welke afspraak [eiser] heeft ingestemd. Deze instemming leidt Wiba in de eerste plaats af uit de omstandigheid dat de vakbond CNV haar goedkeuring heeft gegeven aan de afspraken tussen Wiba en Benetra en in de tweede plaats uit de omstandigheid dat [eiser] daartegen niet heeft geprotesteerd en ook zelf Benetra is blijven benaderen als zijn werkgever getuige zijn aanvraag voor een WIA-uitkering.
3.11 Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter wordt door Wiba miskend dat het wettelijk systeem van artikel 7:663 BW uitgaat van een overgang van rechtswege naar de verkrijgende werkgever van alle arbeidsovereenkomsten van de werknemers die werkzaam zijn in de overgedragen onderneming. De wet biedt geen ruimte om daarop voor bepaalde werknemers een uitzondering te maken, anders dan dat de werknemer zelf kan besluiten niet in dienst te treden bij de verkrijger. Zo’n besluit heeft echter tot gevolg dat ook de arbeidsovereenkomst met de vervreemder van rechtswege eindigt op het tijdstip van de overgang. Er dient dan ook sprake te zijn van een duidelijke en ondubbelzinnige weigering van de werknemer om over te gaan naar de verkrijger. Wiba heeft naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [eiser] uit eigen beweging heeft geweigerd om bij Wiba in dienst te treden. Niet gezegd kan worden dat [eiser] in december 2010 een keuze heeft gehad. Daargelaten of [eiser] op 18 december 2010 aanwezig is geweest op de bijeenkomst te Hulst (hetgeen door [eiser] wordt betwist), geldt dat aangenomen wordt dat [eiser] op dat moment voor een voldongen feit is geplaatst, in die zin dat hem louter is medegedeeld door Wiba, Benetra, dan wel de vakbondsman van CNV dat hij bij Benetra in dienst zou blijven. Dat [eiser] daartegen niet heeft geprotesteerd kan hem niet worden aangerekend in die zin dat hij daarmee zijn rechten in het kader van artikel 7:663 BW heeft verspeeld. Voor zover [eiser] in zijn WIA-aanvraag Benetra als werkgever heeft aangemerkt (Benetra heeft aangevoerd dat zij niet op de hoogte was van deze aanvraag en deze ook niet heeft ondertekend), dan leidt dat niet tot een ander oordeel. Benetra betaalde immers nog zijn loon en heeft ook uit eigen beweging met het UWV gecorrespondeerd, zodat [eiser] verschoonbaar mocht “dwalen” omtrent het werkgeverschap.
3.12 Wiba heeft voorts aangevoerd dat de afspraak om [eiser] niet naar haar mee over te laten gaan, was ingegeven door de omstandigheid dat de band tussen [eiser] en het door Wiba over te nemen deel van de onderneming volledig was verbroken, omdat [eiser] al lange tijd arbeidsongeschikt was en waarschijnlijk ook niet meer zou herstellen. Voor zover Wiba met deze stelling heeft beoogd een parallel te trekken met het arrest van Hoge Raad van 11 februari 2005 (JAR 2005/67) overweegt de kantonrechter dat ten aanzien van [eiser] niet gezegd kan worden dat hij niet meer als werknemer in de zin van artikel 7:663 BW kon worden beschouwd. Gelijk aan het Gerechtshof te Amsterdam in haar uitspraak van 22 februari 2007 (JAR 2007/105) is de kantonrechter van oordeel dat het stellen van de eis dat een werknemer ten tijde van de overgang feitelijk in de onderneming werkzaam is, de door de EG-Richtlijn 2001/23 beoogde bescherming te zeer zou inperken. Bovendien geldt dat anders dan in de situatie die bij de Hoge Raad voorlag, in het onderhavige geval niet vast staat dat [eiser] nooit meer zou kunnen terugkeren op de overgedragen transportafdelingen. [eiser] heeft immers ter zitting gesteld dat hij volgens zijn behandeld arts weer als chauffeur zou kunnen werken, zij het met hulpmiddelen om te kunnen laden en lossen. Er ligt in ieder geval geen oordeel van een verzekeringsarts of arbeidsdeskundige voor waaruit blijkt dat [eiser] volledig arbeidsongeschikt zal blijven ten aanzien van de bedongen arbeid. Dat Wiba daar kennelijk wel vanuit is gegaan bij overname van een deel van de onderneming, doet niet ter zake.
3.13 Gezien het voorgaande is de kantonrechter van oordeel dat met ingang van 1 januari 2011 de verplichting tot betaling van het loon aan [eiser] (mede) op Wiba rust, zulks op grond van artikel 7:629 BW. Rest enkel nog de vraag of de beslissing van het UWV van 29 juni 2011 gericht aan Benetra, waarin het UWV een loonsanctie oplegt, omdat Benetra niet heeft voldaan aan haar re-integratieverplichtingen, ook kan worden ingeroepen jegens Wiba. Met andere woorden: bestaat er ook na 25 augustus 2011 (104 weken na 27 augustus 2009) nog een loonbetalingsverplichting voor Wiba?
3.14 In artikel 7:663 BW is bepaald dat de rechten en verplichtingen overgaan die op het tijdstip van de overgang van onderneming voortvloeiden uit de arbeidsovereenkomst tussen de vervreemdende werkgever en de werknemer. Nu de verplichting van Benetra om het loon aan [eiser] nog eens 52 weken door te betalen na afloop van het tweede ziektejaar is ontstaan op 29 juni 2011 (de datum waarop het UWV haar beschikking heeft gewezen), is deze verplichting naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter niet in te roepen jegens Wiba. Zij heeft de onderneming immers per 1 januari 2011 (deels) overgenomen.
3.15 De kantonrechter zal Wiba dan ook veroordelen om het onbetaald gelaten loon over periode 4 van 2011 te voldoen, alsmede het achterstallige loon vanaf periode 5 tot en met 25 augustus 2011.
3.16 Nu echter de verplichting tot doorbetaling van loon uit hoofde van de loonsanctie van het UWV buiten het toepassingsbereik van artikel 7:663 BW blijft (en nu niet blijkt van enige op geld waardeerbare arbeidscapaciteit van [eiser]) is Benetra naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter onverkort gehouden om het loon ingevolge artikel 7:629 BW na 25 augustus 2011 tot 23 augustus 2012 aan [eiser] te voldoen. De kantonrechter zal Benetra dan ook daartoe veroordelen. Op deze wijze dienen Wiba en Benetra beiden een ander deel van het achterstallige en toekomstige gevorderde loon voor hun rekening te nemen, hetgeen aansluit bij de omstandigheid dat [eiser] niet om een hoofdelijke veroordeling van Wiba en Benetra heeft gevraagd.
3.17 Wiba heeft ten slotte verweer gevoerd tegen de hoogte van het loon van [eiser]. Volgens Wiba komt overwerk niet voor vergoeding in aanmerking, omdat een schriftelijke afspraak waarin wordt afgeweken van de CAO ontbreekt. Wiba verwijst daarbij naar artikel 29 van de CAO waarin is bepaald dat overwerkuren worden afgerond op halve uren en dat overwerk van minder dan 15 minuten niet wordt uitbetaald. De kantonrechter ziet echter de relevantie van deze verwijzing niet. Immers, [eiser] heeft onweersproken gesteld dat het vier wekelijkse bedrag van € 457,83 gebaseerd is op het gemiddelde verdiende loon voor overwerk. Gesteld noch gebleken is dat destijds bij het uitbetalen van overwerkuren door de rechtsvoorgangster van Benetra geen rekening is gehouden met de bepalingen in de CAO. Onder het begrip “loon” zoals bedoeld in artikel 7:629 BW wordt verstaan het naar tijdruimte vastgestelde (geld)loon, waarbij tevens ingevolge de schakelbepaling van 7:629 lid 8 juncto artikel 7:628 lid 3 BW wordt meegenomen het gemiddelde loon dat de werknemer had kunnen verdienen, wanneer hij niet ziek zou zijn geweest. Ook Wiba is dan ook gehouden om een (gemiddeld) bedrag aan overuren aan [eiser] te betalen. Dat hoeft niet zonder meer het door [eiser] en Benetra vastgestelde bedrag te zijn, nu deze afspraak zeer waarschijnlijk tot stand is gekomen na 1 januari 2011. Nu Wiba echter niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het een ander (lager) bedrag zou moeten zijn, gaat de kantonrechter bij toewijzing van het loon in kort geding van het bedrag van € 457,83 per vier weken uit.
3.18 Ten aanzien van het gevorderde bedrag aan vakantietoeslag 2010/2011 heeft Benetra onweersproken aangevoerd dat het louter gaat om de vakantietoeslag over 2011, nu deze conform artikel 69 van de CAO in de maand mei over het lopende kalenderjaar dient te worden uitbetaald. De vakantietoeslag over 2010 is al in mei 2010 voor een vol jaar aan [eiser] betaald. De vakantietoeslag over 2011 ter hoogte van € 2.136,91 is sinds mei 2011 wel reeds volledig opeisbaar en dus toewijsbaar. Gezien de hiervoor uiteengezette verdeling zal Wiba worden veroordeeld om de vakantietoeslag van 8% over de periode vanaf 1 januari 2011 tot en met 25 augustus 2011 aan [eiser] te voldoen en zal Benetra worden veroordeeld om de vakantietoeslag van 8% over de periode vanaf 26 augustus 2011 tot en met 31 december 2011 aan [eiser] te voldoen. Daarbij dient naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter gelet op artikel 69 lid 1 van de CAO van het basisloon te worden uitgegaan, zonder overwerkvergoeding.
3.19 Gelet op de omstandigheden van het geval zal de gevorderde wettelijke verhoging zowel ten aanzien van Wiba als ten aanzien van Benetra naar redelijkheid worden gematigd tot 10% over het verschuldigde loon.
3.20 De gevorderde wettelijke rente zal als niet, dan wel onvoldoende gemotiveerd weersproken, worden toegewezen vanaf de datum van opeisbaarheid van de loonbedragen tot aan de dag van algehele voldoening.
3.21 De gevorderde buitengerechtelijke kosten komen niet voor vergoe¬ding in aanmer¬king, nu deze onvoldoende door [eiser] zijn gespecificeerd en overigens niet gebleken is dat de gemachtigde van [eiser] andere werk¬zaamheden heeft verricht dan die waar¬voor de in de artikelen 237 en 239 Rv bedoelde kosten een vergoe¬ding plegen in te sluiten.
3.22 Wiba en Benetra zullen beiden als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de helft van de proceskosten.
4. De beslissing in voorlopige voorziening:
De kantonrechter:
veroordeelt Wiba om aan [eiser] een bedrag van € 1.541,04 bruto aan achterstallig loon over periode 4 van 2011 te betalen, alsmede een bedrag van € 2.512,55 bruto per vier weken aan loon vanaf periode 5 van 2011 tot en met 25 augustus 2011, vermeerderd met 10% aan wettelijke verhoging over de achterstallige loonbedragen, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over het verschuldigde loon, telkens vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Wiba om aan [eiser] de vakantietoeslag over het jaar 2011 te betalen naar rato over de periode vanaf 1 januari 2011 tot en met 25 augustus 2011, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Benetra om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.512,55 per vier weken aan loon vanaf 26 augustus 2011 zolang het dienstverband van [eiser] voortduurt, vermeerderd met 10% aan wettelijke verhoging over de achterstallige loonbedragen, alsmede vermeerderd met de wettelijke rente over het verschuldigde loon, telkens vanaf de dag van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
veroordeelt Benetra om aan [eiser] de vakantietoeslag over het jaar 2011 te betalen naar rato over de periode vanaf 26 augustus 2011 tot en met 31 december 2011, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid tot aan de dag van algehele voldoening;
verwijst Wiba en Benetra beide in de helft van de proceskosten, aan de zijde van [eiser] gevallen en tot op heden begroot op in totaal € 632,81, daarin begrepen een bedrag van € 400,= aan salaris voor de gemachtigde van [eiser] en veroordeelt Wiba en Benetra elk tot betaling van een bedrag van € 316,41;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wallis, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 29 september 2011.