zaaknummer / rolnummer: 209395 / HA ZA 09-1760
1. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN NV,
gevestigd te Apeldoorn,
2. [X],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. A.P.E. de Ruiter,
1. de besloten vennootschap
[Z]
gevestigd te [vestigingsadres],
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van der Wulp,
2. [Y],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. N.Th. ter Haar Romeny.
Partijen zullen hierna Achmea, [X], [Z] en [Y] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 juli 2010;
- het proces-verbaal van comparitie van 4 november 2010.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. Achmea en [X] vorderen samengevat - primair veroordeling van [Z] tot betaling van € 110.907,54 aan Achmea en € 600,= aan [X], vermeerderd met rente en kosten. Subsidiair vorderen zij [Y] te veroordelen tot betaling van voornoemde bedragen aan Achmea en [X] vermeerderd met rente en kosten.
2.2. [Z] en [Y] voeren verweer.
2.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. De navolgende feiten staan in rechte vast:
3.1.1. In juli 2007 heeft [X] een motorjacht Rinker 280, type Speed Cruiser (hierna te noemen: de speedkruiser) gekocht van [Z].
3.1.2. Op 23 september 2007 heeft [X] samen met zijn echtgenote en met [Y] een tocht gemaakt met de speedkruiser. Bij terugkomst in de jachthaven heeft [X] het motorluik van de speedkruiser geopend om het oliepeil te controleren. [X] is vervolgens even weggegaan en ondertussen heeft [Y] buiten aanwezigheid van [X] het deksel van de wierpot losgedraaid. Daarna heeft [Y] in bijzijn van [X] het deksel weer op de wierpot gedraaid.
3.1.3. In de periode van 23 september 2007 tot en met 25 september 2007 heeft [X] niet met de speedkruiser gevaren. Op 26 september 2007 is [X] samen met zijn echtgenote wederom met de speedkruiser gaan varen. [X] merkte tijdens het varen dat de speedkruiser achterover bleef hangen waarop hij naar de kant is gegaan. Vervolgens is de speedkruiser gezonken.
3.1.4. [X] heeft [Z] op 26 september 2007 op de hoogte gesteld van het zinken van de speedkruiser. [Z] heeft de speedkruiser vervolgens geborgen.
3.1.5. [X] heeft op 27 september 2007 melding gemaakt van het zinken van de speedkruiser bij zijn verzekeraar Achmea. Achmea heeft vervolgens onderzoek laten verrichten naar de oorzaak van het zinken en de omvang van de schade door de expertisebureaus Crawford & Company BV (hierna te noemen: Crawford) en Compander BV (hierna te noemen: Compander).
3.1.6. Na berging van de speedkruiser door [Z] is het motorluik geopend in aanwezigheid van Crawford, [Z] en [X]. Daarbij bleek dat het deksel van de wierpot los in het motorcompartiment lag.
3.1.7. [Z] heeft de motor van de speedkruiser door Volvo laten reviseren en voor het overige heeft [Z] de speedkruiser opgeknapt. Daarna heeft [Z] de speedkruiser verkocht.
3.1.8. Achmea heeft de schade die [X] als gevolg van het zinken van de speedkruiser heeft geleden vergoed, behoudens het eigen risico van [X] van € 600,=. De schade aan de speedkruiser is door Achmea begroot op € 82.339,= en de kosten op € 15.339,54. De expertisekosten bedroegen € 10.987,=.
3.1.9. Bij brief van 3 oktober 2007 is [Y] door Achmea en [X] aansprakelijk gesteld voor de ontstane schade en kosten als gevolg van het zinken van de speedkruiser.
3.1.10. De verzekeraar van [Y] heeft vervolgens drie expertisebureaus onderzoek laten verrichten te weten Adinex, Vermaas & van Rijn en I-tek. Het laatste rapport dateert van 20 augustus 2008.
3.1.11. Compander, Crawford en I-tek hebben geconcludeerd dat de speedkruiser is gezonken ten gevolge van het ontbreken van het deksel van de wierpot.
3.1.12. Compander en Crawford wijten het losraken van het deksel van de wierpot aan het ondeugdelijk dichtdraaien van het deksel door [Y].
3.1.13. Vermaas & Van Rijn concludeert dat de oorzaak van het losraken van het deksel is gelegen in een ondeugdelijke constructie van de wierpot. Doordat de wierpot aan de perszijde van de koelwaterpomp is gemonteerd zou het deksel van de wierpot onderhevig zijn aan trillingen. Doordat het deksel onvoldoende zou zijn geborgd zou deze onder invloed van normale trillingen los kunnen trillen.
3.1.14. Bij brief van 26 maart 2009 heeft Achmea [Z] aansprakelijk gesteld voor de onstane schade en kosten als gevolg van het zinken van de speedkruiser.
3.2. Achmea en [X] leggen aan hun primaire vorderingen ten grondslag dat [Z] de speedkruiser non-conform heeft geleverd. Voorts stellen zij dat [Z] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de tussen [Z] en [X] gesloten koopovereenkomst. Aan hun subsidiaire vordering leggen Achmea en [X] ten grondslag dat [Y] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [X]. Achmea en [X] stellen tot slot dat er buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt.
3.3. [Z] verweert zich en voert daartoe primair aan dat zij conform heeft geleverd. Subsidiair stelt [Z] zich op het standpunt dat zij niet tekort is geschoten in de nakoming van de koopovereenkomst. In het geval er sprake zou zijn van non-conformiteit stelt [Z] dat [X] en Achmea in ieder geval te laat hebben geklaagd. Tot slot betwist [Z] dat [X] en Achmea buitengerechtelijke kosten hebben gemaakt.
3.4. [Y] betwist dat hij onrechtmatig jegens [X] heeft gehandeld nu er geen sprake is van onzorgvuldig handelen. Daarnaast stelt hij dat er geen causaal verband bestaat tussen het vastdraaien van het deksel en het zinken van de speedkruiser en betwist hij de toerekenbaarheid en de omvang van de schade. Tot slot betwist ook [Y] dat er buitengerechtelijke kosten zijn gemaakt.
3.5. Voorop gesteld dient te worden, dat de koopovereenkomst die tussen [X] en [Z] is gesloten gekwalificeerd moet worden als "consumentenkoop" in de zin van artikel 7:5 BW, zodat daarop de dwingendrechtelijke bepalingen als genoemd in artikel 7:6 BW van toepassing zijn. Ingevolge artikel 7:17 lid 1 BW moet de afgeleverde zaak aan de overeenkomst beantwoorden. Een zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper over de zaak heeft gedaan, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten.
3.6. Achmea en [X] hebben aangevoerd dat de speedkruiser niet beantwoordde aan de koopovereenkomst omdat de speedkruiser is gezonken. Daarnaast hebben zij gesteld dat [Z] een ondeugdelijke speedkruiser heeft geleverd nu de in de handleiding verstrekte informatie onjuist is. Voorts hebben zij betoogd dat de speedkruiser non-conform is omdat de wierpotfilter aan de perszijde van de koelwaterpomp is gemonteerd in plaats van aan de zuigzijde en het deksel van de wierpotfilter onvoldoende was geborgd om te voorkomen dat het deksel onder invloed van normale motortrillingen los zou trillen.
3.7. [Z] stelt zich op het standpunt zij een conforme speedkruiser heeft geleverd. Zij betwist dat het enkele zinken van de speedkruiser non-conformiteit op zou leveren. Voorts is [Z] van mening dat Achmea en [X] onvoldoende gemotiveerd hebben gesteld dat de speedkruiser is gezonken vanwege een technisch mankement. Achmea en [X] hebben zich volgens [Z] alleen gebaseerd op de argumenten zoals genoemd in het rapport van Vermaas & van Rijn maar hebben zelf geen nader onderzoek verricht. Er zijn volgens [Z] meer dan honderd boten die rondvaren met een zelfde motor en er zijn nooit eerder problemen geweest met betrekking tot de plaats en de montage van de wierpotfilter.
3.8. De rechtbank is van oordeel dat het enkele feit dat de speedkruiser is gezonken nog niet met zich brengt dat sprake is van een non-conforme levering. Weliswaar behoort een speedkruiser niet te zinken maar bij beantwoording van de vraag of er sprake is van non-conformiteit, is van belang vast te stellen of de speedkruiser is gezonken door het ontbreken van een eigenschap die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten of door externe omstandigheden die zich pas na de koop hebben voorgedaan.
3.9. Een technisch mankement aan de speedkruiser of een onvolledige handleiding zouden naar het oordeel van de rechtbank wel non-conformiteit op kunnen leveren. Het meest verstrekkende verweer van [Z] is echter dat [X] en Achmea niet tijdig aan haar kenbaar hebben gemaakt dat de speedkruiser niet aan de overeenkomst beantwoordde. De rechtbank dient derhalve eerst te onderzoeken of Achmea en [X] binnen de bekwame tijd als bedoeld in artikel 7:23 lid 1 BW hebben gereclameerd over het gebrek aan de afgeleverde zaak.
3.10. Artikel 7:23 lid 1 BW bepaalt dat de koper geen beroep op non-conformiteit toekomt indien hij de verkoper daarvan niet binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken kennis heeft gegeven. Deze klachtplicht dient mede ertoe de verkoper in zoverre te beschermen dat deze erop moet kunnen rekenen dat de koper die meent dat de geleverde zaak niet aan de overeenkomst beantwoordt, dit met spoed aan de verkoper meedeelt (HR 29 juni 2007, LJN: AZ7617). Nu het om een consumentenverkoop gaat is een kennisgeving binnen een termijn van 2 maanden in ieder geval tijdig. Of een klacht die na 2 maanden is gedaan nog tijdig is hangt af van de alle omstandigheden van het geval waarbij de vraag of een verkoper nadeel lijdt door de lengte van de in acht genomen klachttermijn relevant is.
3.11. Achmea en [X] stellen zich op het standpunt dat tijdig is geklaagd nu zij pas op 20 augustus 2008 wisten dat er sprake was van een technisch mankement aan de speedkruiser en er vervolgens nog een juridische beoordeling heeft plaatsgevonden. Daarnaast stellen zij dat [Z] vanaf het moment dat de speedkruiser is gezonken bij het onderzoek betrokken is geweest en dat [Z] geen nadeel heeft geleden door de lengte van de klachttermijn zodat zij niet in haar belangen is geschaad.
3.12. [Z] stelt primair dat de klachttermijn op 26 september 2007 is gaan lopen omdat de speedkruiser op die datum is gezonken. Nu [Z] pas op 26 maart 2009 aansprakelijk is gesteld, is er volgens [Z] te laat geklaagd. Daarnaast voert [Z] aan dat, zelfs in het geval wordt uitgegaan van 20 augustus 2008, er te laat is geklaagd waardoor zij in haar belangen is geschaad. De speedkruiser is namelijk gereviseerd en de motor kan volgens [Z] dus niet meer onderzocht worden.
3.13. In eerste instantie gingen Achmea en [X] er op basis van de conclusies van de deskundigen vanuit dat het zinken van de speedkruiser te wijten was aan het feit dat [Y] het deksel van de wierpot niet goed zou hebben vastgedraaid. Pas in de expertiserapporten van Vermaas & Van Rijn, Adinex en I-tek werd de mogelijkheid opgeworpen dat het zinken van de speedkruiser te wijten zou kunnen zijn aan een technisch mankement. Anders dan [Z] heeft betoogd kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat bij het zinken van de speedkruiser op 26 september 2007 reeds geklaagd had moeten worden dat de speedkruiser niet aan de overeenkomst beantwoordde. De mening van de deskundigen gaf daartoe op dat moment namelijk geen aanleiding. Naar het oordeel van de rechtbank zijn [X] en Achmea op zijn vroegst op 20 augustus 2008 (de datum dat de drie rapportages van de zijde van [Y] gereed waren) bekend geraakt met een andere mogelijke oorzaak van het zinken van de speedkruiser, te weten een technisch mankement. De rechtbank zal die datum dan ook aanmerken als het moment waarop Achmea en [X] het mogelijke gebrek aan de speedkruiser hebben ontdekt.
3.14. Voorts is de rechtbank van oordeel dat Achmea en [X] met de kennisgeving van 26 maart 2009 binnen bekwame tijd na de ontdekking op 20 augustus 2008 aan [Z] kennisgeving hebben gedaan dat de speedkruiser niet aan de overeenkomst beantwoordde. Zij neemt daarbij in aanmerking dat Achmea en [X] de tussenliggende periode niet onbenut voorbij hebben laten gaan aangezien zij enige tijd nodig hebben gehad om de expertiserapporten te bestuderen en naar aanleiding van de uitkomst van de rapporten juridisch advies in te winnen. Daar komt bij dat [Z] bij het gehele onderzoek naar de oorzaak van het zinken van de speedkruiser betrokken is geweest en op de hoogte was van de conclusies in de diverse rapportages zodat zij op zijn minst rekening moest houden met een mogelijke aansprakelijkheidsstelling. Tot slot is de rechtbank niet gebleken dat [Z] van het tijdsverloop op enigerlei wijze nadeel heeft ondervonden nu de technische constructie van de speedkruiser na de revisie niet is gewijzigd, de speedkruiser nog steeds rondvaart met dezelfde wierpot met deksel en de speedkruiser momenteel bij [Z] ligt voor winteronderhoud. Onderzoek naar de technische constructie van de motor en de wierpotfilter is derhalve nog steeds mogelijk. Gezien vorenstaande concludeert de rechtbank dat Achmea en [X] tijdig hebben geklaagd.
3.15. De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of de speedkruiser non-conform was vanwege een onvolledige danwel misleidende handleiding of een technisch mankement.
3.16. Als onbetwist is komen vast te staan dat in de handleiding van de Volvo-penta motor staat vermeld dat de gebruiker van de speedkruiser de zeewaterfilter zelf kan reinigen en dat deze handeling niet door een erkende Volvo Penta werkplaatsmonteur hoeft te geschieden. In de handleiding is voorts de waarschuwing opgenomen dat het reinigen van de zeewaterfilter een risico met zich brengt dat water binnendringt. Daarnaast staat in de handleiding vermeld dat, om de zeewierfilter te reinigen, het deksel van de zeewierfilter dient te worden losgeschroefd. Van belang bij de beoordeling is voorts dat is komen vast te staan dat het reinigen van de wierpotfilter onderdeel is van de cursus voor het behalen van het diploma vaarbewijs I. Het is dus een handeling die de gebruiker van een speedkruiser in principe zelf moet kunnen uitvoeren. In dat licht bezien is de handleiding dus niet misleidend of onvolledig. Er is een waarschuwing in de handleiding opgenomen met betrekking tot de risico’s van het reinigen van de zeewaterfilter. Gezien vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat Achmea en [X] onvoldoende gemotiveerd hebben gesteld waarom de informatie in de gebruiksaanwijzing misleidend danwel onvolledig zou zijn. Voorts is gesteld noch gebleken dat het gestelde gebrek in de handleiding ook daadwerkelijk heeft geleid tot het zinken van de speedkruiser.
3.17. Voorts dient de rechtbank te beoordelen of [Z] een non-conforme speedkruiser heeft geleverd omdat sprake was van een technisch mankement aan de speedkruiser. De rechtbank is dienaangaande van oordeel dat Achmea en [X] hun standpunt dat de speedkruiser non-conform is omdat de wierpotfilter aan de perszijde van de koelwaterpomp is gemonteerd en het deksel van de wierpotfilter ten onrechte niet was voorzien van een borging, onvoldoende hebben onderbouwd met concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat montage van de wierpotfilter aan de perszijde van de koelwaterpomp gevaar oplevert maakt de speedkruiser nog niet non-conform. Die montage levert namelijk geen gevaar op bij een goed gesloten wierpotfilter. Dat het deksel van de wierpotfilter gelet op de constructie kan lostrillen bij behoorlijk aandraaien is niet onderzocht en daarmee onvoldoende gemotiveerd gesteld, laat staan dat behoorlijk gemotiveerd is gesteld dat het deksel daadwerkelijk is losgetrild.
Bij gebreke van voldoende onderbouwing van de stelling dat de schade is ontstaan door een technisch mankement of door een gebrekkige handleiding komt de rechtbank ook niet toe aan de vraag of het gebrek aanwezig was bij de levering van de speedkruiser en het wettelijk vermoeden ex artikel 7:18 lid 2 BW.
tekortkoming in de nakoming
3.18. Indien de rechtbank zou aannemen dat geen sprake is van consumentenkoop hebben Achmea en [X] aangevoerd dat [Z] tekort is geschoten in de nakoming van haar verbintenis tot het leveren van een deugdelijke boot. Nu de rechtbank in rechtsoverweging 3.5 heeft geconcludeerd dat in casu sprake is van consumentenkoop behoeft deze grondslag geen nadere bespreking.
3.19. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de vordering van Achmea en [X] jegens Kuisten afwijzen.
3.20. Nu de primaire vordering van Achmea en [X] jegens [Z] zal worden afgewezen, dient de rechtbank de subsidiaire vordering te beoordelen.
3.21. Achmea en [X] hebben zich op het standpunt gesteld dat [Y], die een technische achtergrond heeft, het deksel van de wierpotfilter niet goed heeft dichtgedraaid. Volgens Achmea en [X] kende [Y] de gevaren van een niet goed vastgedraaid deksel zodat op [Y] de plicht rustte goed na te gaan of hij het deksel weer goed had bevestigd.
3.22. [Y] betwist dat het enkele losdraaien van de wierpotfilter onrechtmatig is. Voorts betwist hij dat hij het deksel van de wierpotfilter niet goed heeft dichtgedraaid.
3.23. De rechtbank stelt voorop dat, wil gedrag als maatschappelijk onzorgvuldig worden bestempeld, alle omstandigheden van het geval van belang zijn waarbij moet worden gelet op de kans op schade, maar ook op de aard van de gedraging, de aard en de ernst van de eventuele schade en de bezwaarlijkheid en gebruikelijkheid van het nemen van voorzorgsmaatregelen.
3.24. Zoals hiervoor reeds overwogen is het schoonmaken van de wierpotfilter een handeling die iedere gebruiker van een boot moet kunnen uitvoeren. Gebleken is dat [X] en [Y] bevriend waren en dat [X] [Y] heeft uitgenodigd om een dag samen te varen met zijn speedkruiser. Aan het einde van de dag heeft [X] het oliepeil van de speedkruiser gecontroleerd. Op het moment dat [X] afwezig was heeft [Y] het deksel van de wierpot gedraaid. Toen [X] terugkwam zag [X] dat [Y] het deksel had losgedraaid. [Y] heeft het deksel vervolgens in bijzijn van [X] weer op de wierpot gedraaid. Gesteld noch gebleken is dat [X] tegen [Y] heeft gezegd dat hij niet aan het deksel van de wierpot mocht komen. Voorts is gesteld noch gebleken dat [X], op het moment dat hij zag dat [Y] de wierpot had geopend, een opmerking heeft gemaakt over het feit dat [Y] het deksel had losgedraaid of dat er tussen [Y] en [X] discussie is ontstaan over het voorval. Nu [Y] en [X] op vriendschappelijke basis een dagje zijn gaan varen, iedere gebruiker van een boot de wierpotfilter moet kunnen reinigen en nu niet is gebleken dat [X] [Y] heeft laten blijken dat hij niet aan de wierpot mocht komen, kan naar het oordeel van de rechtbank niet met vrucht worden betoogd dat [Y] met het enkele los- en vastdraaien van het deksel van de wierpot de grenzen van het maatschappelijk betamelijke heeft overschreden.
3.25. Voorts hebben Achmea en [X] gesteld dat de onrechtmatigheid erin is gelegen dat [Y] het deksel van de wierpotfilter niet goed heeft dichtgedraaid. [Y] betwist dit en voert ter onderbouwing aan dat hij het deksel van de wierpot met evenveel slagen heeft dichtgedraaid als dat hij het deksel had geopend en dat hij het deksel heeft gedraaid tot hij weerstand voelde. Gezien het gemotiveerde verweer van [Y] had het op de weg van Achmea en [X] gelegen het verwijt met betrekking tot de wijze van het vastdraaien van het deksel nader te concretiseren met specifieke feiten en omstandigheden. Achmea en [X] hebben echter onvoldoende gesteld waarom de wijze van het dichtdraaien van het deksel, onzorgvuldig was. Nu Achmea en [X] dit hebben nagelaten concludeert de rechtbank dat uit de stelling van Achmea en [X] niet kan volgen dat [Y] onrechtmatig heeft gehandeld.
3.26. Gezien hetgeen hiervoor is overwogen zal de rechtbank de vordering van Achmea en [X] jegens [Y] eveneens afwijzen.
3.27. Achmea en [X] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
3.28. De kosten aan de zijde van [Z] worden begroot op:
In de hoofdzaak:
- vast recht € 2.455,00
- salaris advocaat € 2.842,00 (2,0 punt × tarief € 1.421,00)
- salaris advocaat in het incident € 1.421,00 (1.0 punt x tarief € 1.421,00)
Totaal € 6.718,00
3.29. De kosten aan de zijde van [Y] worden begroot op:
- vast recht € 1.185,00
- salaris advocaat € 2.842,00 (2,0 punt × tarief € 1.421,00)
Totaal € 4.027,00
4.1. wijst de vorderingen af,
4.2. veroordeelt Achmea en [X] in de proceskosten, aan de zijde van [Z] tot op heden begroot op € 6.718,00, en aan de zijde van [Y] tot op heden begroot op € 4.027,00,
4.3. veroordeelt Achmea en [X] in de na dit vonnis ontstane kosten aan de zijde van [Y], begroot op € 131,= aan salaris advocaat,
4.4. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Lagas, mr. R.M.M. van den Heuvel en m r. P.J.M. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 29 juni 2011.?