“Artikel 2.3. Vaststelling verschillende sectorpremiepercentages
(…)
2. De verschillende sectorpremiepercentages gelden voor:
a. werknemers die blijkens een schriftelijke overeenkomst ten minste voor een jaar of voor onbepaalde tijd in dienstbetrekking zullen staan tot de werkgever, tenzij:
1°. zij binnen een jaar na het aanvangen van de dienstbetrekking uit hoofde van die dienstbetrekking recht hebben gekregen op een uitkering op grond van de Werkloosheidswet; of
2°. de omvang van de door de werknemer te verrichten arbeid in deze schriftelijke overeenkomst niet is vastgesteld; en
b. de overige werknemers.
Het gewogen gemiddelde van beide percentages bedraagt ten hoogste het lastenplafond.
(…)
5. Een afschrift van de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, wordt door de werkgever in zijn loonadministratie opgenomen.
6. Indien voor het jaar 2006 verschillende sectorpremiepercentages zijn vastgesteld geldt het sectorpremiepercentage dat van toepassing is voor werknemers, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, niet voor dienstbetrekkingen die zijn aangegaan voor 1 januari 2006.”
In de Nota van Toelichting op het Besluit Wfsv is het volgende, voor zover hier van belang, opgenomen (Nota van Toelichting, Stb. 2005, 585, p. 17-18):
“Systematiek premiegroepen
De premies in de sectorfondsen worden gedifferentieerd naar de overeengekomen duur van het dienstverband. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee categorieën van werknemers. Tot de eerste categorie worden werknemers gerekend die blijkens een schriftelijke arbeidsovereenkomst ten minste voor een jaar of voor onbepaalde tijd in dienstbetrekking zullen staan tot de werkgever. Voor deze werknemers betaalt de werkgever een lage premie. Tot de tweede categorie, waarvoor de hoge premie van toepassing is, behoren alle overige werknemers. Allereerst wordt dus gekeken naar de overeengekomen duur van het dienstverband. Indien dit een jaar of langer is, is de lage premie van toepassing.
(…)
De lage premie is ook niet van toepassing indien de omvang van de door de werknemer te verrichten arbeid in deze schriftelijke arbeidsovereenkomst niet of niet eenduidig is vastgelegd.
(…)
In de uitvoeringstoets wijst het UWV op het ontbreken van overgangsrecht. Hierin is alsnog voorzien. Achterliggende gedachte bij het gekozen overgangsrecht is dat het niet billijk zou zijn de hoge premie van toepassing te laten zijn op een arbeidsovereenkomst, indien de werkgever bij aanvang van die overeenkomst nog niet kon voorzien dat dit zou leiden tot een hoge premie. De hoge premie is daarom in 2006 niet van toepassing op kortdurende contracten die afgesloten zijn vóór 1 januari 2006.”
2.7.2.De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat een schriftelijke overeenkomst met de duur van ten minste een jaar een vereiste is voor het kunnen toepassen van het lage premiepercentage voor de sectorpremie. Nu vast staat dat belanghebbende geen schriftelijke arbeidsovereenkomsten met haar werknemers heeft gesloten en er enkel sprake is van mondelinge arbeidsovereenkomsten is de rechtbank van oordeel dat terecht het hoge premiepercentage voor de sectorpremie is toegepast. Dat de gemachtigde van belanghebbende niet op de hoogte was van het vereiste van de schriftelijke overeenkomsten doet aan het voorgaande niet af. Derhalve is het gelijk aan de zijde van de inspecteur. Het door belanghebbende gedane beroep op het overgangsrecht kan haar evenmin baten aangezien het overgangsrecht ziet op kortdurende contracten die zijn afgesloten vóór 1 januari 2006. De rechtbank acht belanghebbende niet erin geslaagd aannemelijk te maken dat daarvan hier sprake is; integendeel: belanghebbende stelt juist dat de mondelinge contracten langlopende overeenkomsten betreffen.