ECLI:NL:RBBRE:2011:BP5327

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 februari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/2583
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep inzake navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 2 februari 2011 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006. De rechtbank oordeelde dat de schriftelijke reactie van belanghebbende op het rapport van een boekenonderzoek niet als bezwaarschrift kon worden aangemerkt. Belanghebbende had in zijn brief van 10 februari 2010 aangegeven dat hij het rapport als een concept beschouwde en niet als een definitief besluit. De rechtbank stelde vast dat er geen wettelijke mogelijkheid was om rechtsmiddelen aan te wenden tegen beslissingen in de controlesfeer, en dat de brief van belanghebbende niet voldeed aan de vereisten voor een bezwaarschrift. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard.

Het geschil betrof een navorderingsaanslag die was opgelegd naar aanleiding van een boekenonderzoek bij de BV van belanghebbende. De inspecteur had vastgesteld dat er een bijtelling voor privégebruik van een auto en renteopbrengsten waren die aanleiding gaven tot de navorderingsaanslag. Tijdens de zitting op 19 januari 2011 werd belanghebbende gehoord, maar de rechtbank concludeerde dat de inspecteur de brief van belanghebbende niet als bezwaar had hoeven aanmerken, omdat deze niet voldeed aan de wettelijke eisen.

De rechtbank benadrukte dat zelfs als belanghebbende redelijkerwijs had kunnen menen dat de navorderingsaanslag al was vastgesteld, dit niet betekende dat zijn brief als bezwaar kon worden aangemerkt. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur geen andere interpretatie van de ontvangen brieven had hoeven geven en dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was. De uitspraak werd gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en mr. M.J.M. Mies, griffier, en werd openbaar uitgesproken op 2 februari 2011.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/2583
Uitspraakdatum: 2 februari 2011
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
Geschil
Het beroep betreft de aan belanghebbende voor het jaar 2006 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 31.165 (aanslagnummer [nummer].H67).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2011 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden]. De zaken met procedurenummers 10/1298, 10/2583, 10/2584 en 10/2585 zijn gezamenlijk behandeld.
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende houdt alle aandelen in [de BV] B.V. (hierna: de BV). Op 22 september 2009 heeft de inspecteur bij de BV een boekenonderzoek ingesteld. Onderzocht is de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2005 tot en met 2007 alsmede van de aangiften loonheffingen en omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2007. Naar aanleiding van dit boekenonderzoek is een controlerapport opgemaakt gedagtekend 3 februari 2010. Hierin is onder meer vermeld dat over het jaar 2006 aan belanghebbende een navorderingsaanslag zal worden opgelegd ter zake van bijtelling privégebruik auto (€ 7.649) en renteopbrengst wegens aan de BV ter beschikking gestelde gelden (€ 992).
2.2.Met dagtekening 10 februari 2010 stuurt belanghebbende een brief gericht aan de controlemedewerker van de Belastingdienst. Deze brief bevat onder meer de volgende passage:
“Uw brief van 1.Februari 2010, hebben wij ontvangen.
Het Document, dat u een rapport noemt, lijkt al een tijd gelegen opgesteld worden zijn, aangezien veel u bekende feiten niet in document te vinden zijn. Als ik aanneem, dat u geen gegevens uit de dossier wil houden?! moet ik uitgaan van een concept van een rapport, die volgens laatste bekende feiten aangepast wordt. Als u dit elaboratie als het eind document ziet, gelieve mij het mede te delen, daarmee ik andere maatregels kan treffen.
(…)
Aldus in afwachting van u reactie.“
2.3.In zijn reactie bij brief van 22 februari 2010 geeft de controlemedewerker aan dat het uitgebrachte rapport het definitieve rapport betreft. Voorts is in deze brief vermeld dat tijdens het eindgesprek onder meer over de inkomstenbelasting is gesproken, dat partijen op dit punt niet tot elkaar zijn gekomen en dat belanghebbende in de gelegenheid is om bezwaar aan te tekenen nadat hij de aanslagbiljetten heeft ontvangen.
2.4.Bij brief van 28 maart 2010, ingekomen bij de rechtbank op 30 maart 2010, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen (a) de uitspraak op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2005, (b) het voornoemde controlerapport en (c) twee ingebrekestellingen. Belanghebbende verzoekt daarbij om uitstel voor het indienen van de gronden van het beroep.
2.5.Met dagtekening 7 april 2010 is de onderhavige navorderingsaanslag vastgesteld.
2.6.Bij brief van 25 april 2010, ingekomen bij de rechtbank op 27 april 2010, vermeldt belanghebbende de gronden van het beroep. Blijkens deze brief richt het beroep zich tevens tegen (onder meer) de onderhavige navorderingsaanslag waarvan hij ook een kopie bijvoegt. Deze brief bevat onder meer de volgende passage:
“Op 8.3.2010 Op 10.2.2010 heb ik de BD Breda in gebreke gesteld over uitblijven elke antwoord op bezwaar op onderzoek rapport.”
2.7.De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat hij het onder 2.6 genoemde geschrift heeft aangemerkt als een bezwaar tegen de onderhavige navorderingsaanslag en dat hij daarop nog niet heeft beslist omdat hij in afwachting is van het oordeel van de rechtbank in deze procedure.
2.8.Tot de stukken van het geding behoren meerdere brieven van belanghebbende gericht aan de Belastingdienst. Daaruit maakt de rechtbank op dat belanghebbende de in 2.2 vermelde brief beschouwt als een ingebrekestelling wegens het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar gericht tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2005 (zie AWB 10/1298) en tevens als een bezwaar gericht tegen het in 2.1 bedoelde controlerapport. Zo heeft belanghebbende twee rekeningen naar de inspecteur gestuurd, groot € 6.235 respectievelijk € 8.788, wegens het uitblijven van een tijdige reactie op voornoemde bezwaren.
2.9.Ter zitting heeft de rechtbank belanghebbende voorgehouden dat geen wettelijke bepaling voorziet in de mogelijkheid rechtsmiddelen aan te wenden tegen beslissingen in de controlesfeer. Voor dat geval heeft belanghebbende zich ter zitting op het standpunt gesteld
dat de in 2.2 genoemde brief als bezwaar tegen de onderhavige navorderingsaanslag moet worden gezien.
2.10.Vaststaat dat ten tijde van de ontvangst van vorenbedoelde brief door de Belastingdienst, de onderhavige navorderingsaanslag nog niet aan belanghebbende was opgelegd. Ook een te vroeg (prematuur) bezwaarschrift kan echter ontvankelijk zijn. In dit verband wijst de rechtbank op het bepaalde in artikel 6:10 van de Awb en het arrest van de Hoge Raad van 20 juli 1999, nr. 34 421, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl met kenmerk LJN AA2826. In dit arrest overweegt de Hoge Raad als volgt:
“Indien een belastingplichtige door middel van een brief aan de inspecteur bezwaren kenbaar maakt tegen een controlerapport, kan zulks in de regel niet anders worden opgevat dan dat die belastingplichtige daarmee tevens een bezwaarschrift indient tegen op grond van dat controlerapport opgelegde aanslagen, mits deze aanslagen reeds zijn vastgesteld, dan wel nog niet zijn vastgesteld, maar de belastingplichtige redelijkerwijs kon menen dat dit wel het geval was.”
2.11.Voor wat betreft de ter zitting door belanghebbende ingenomen stelling dat zijn brief van 10 februari 2010 als bezwaar tegen de onderhavige navorderingsaanslag heeft te gelden oordeelt de rechtbank dat die brief er blijk van geeft dat belanghebbende het controlerapport heeft geïnterpreteerd als een conceptversie. Die interpretatie van belanghebbende laat zich naar het oordeel van de rechtbank niet verenigen met de opvatting dat belanghebbende gelezen het controlerapport, meende dat de onderhavige navorderingsaanslag reeds was vastgesteld ten tijde van het insturen van zijn brief van 10 februari 2010. Naar het oordeel van de rechtbank is het bepaalde in artikel 6:10 van de Awb en de in 2.10 weergeven rechtsregel niet bedoeld om in een situatie als deze, waarbij belanghebbende niet meende dat het besluit reeds was genomen, die brief alsnog als bezwaar tegen de navorderingsaanslag aan te merken.
2.12.Ook indien er veronderstellenderwijs van wordt uitgegaan dat de enige maatstaf is of objectief bezien redelijkerwijs kon worden gemeend dat de onderhavige navorderingsaanslag reeds was vastgesteld ten tijde van het indienen van een of meerdere van de brieven die belanghebbende vóór dagtekening heeft gestuurd naar de inspecteur, baat dit belanghebbende niet. Tot de stukken van het geding behoort naar het oordeel van de rechtbank geen enkel stuk op grond waarvan belanghebbende redelijkerwijs kon menen dat het besluit op één van de verzenddata van de brieven reeds tot stand gekomen was.
2.13.Naar het oordeel van de rechtbank had de inspecteur ook geen van de andere tot de gedingstukken behorende geschriften die hij van belanghebbende heeft ontvangen, in redelijkheid hoeven te interpreteren als een bezwaar gericht tegen de onderhavige navorderingsaanslag; ook niet indien deze brieven in onderlinge samenhang worden bezien. De bewoordingen van deze brieven laten immers naar het oordeel van de rechtbank geen andere gevolgtrekking toe dan dat belanghebbende welbewust met die brieven beoogde dat deze anders zouden worden behandeld dan als een rechtsmiddel tegen de, op dat moment nog niet vastgestelde, navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2006.
2.14.De rechtbank vat de in 2.6 bedoelde brief van belanghebbende (mede) op als een bij een onbevoegd bestuursorgaan ingediend bezwaarschrift tegen de onderhavige navorderingsaanslag. Op de voet van artikel 6:15 van de Awb dient de rechtbank deze brief met daarop aangetekend de ontvangstdatum, door te zenden aan de inspecteur, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender. Ter zitting heeft de inspecteur bevestigd dat hij in bezit is van vorenbedoelde brief en dat de rechtbank deze brief hem niet opnieuw hoeft te doen toekomen. De onderhavige uitspraak beschouwt de rechtbank mede als vorenbedoelde mededeling aan partijen.
2.15.Met hetgeen in 2.14 is overwogen is naar het oordeel van de rechtbank thans voldaan aan het gestelde in artikel 6:15 van de Awb.
2.16.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.17.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en door deze en mr. M.J.M. Mies, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2011.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 14 februari 2011.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.