ECLI:NL:RBBRE:2011:BP4770

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 januari 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
636821 vv 10-165
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot wedertewerkstelling na op non-actiefstelling in kort geding

In deze zaak heeft de werknemer, Wilhelmus Maria de Zwart, een vordering ingediend tot wedertewerkstelling na een op non-actiefstelling door zijn werkgever, Rens Joosen Suikerwerken B.V. De Zwart was werkzaam als commercieel manager en was sinds augustus 2009 arbeidsongeschikt. Na een periode van gedeeltelijk herstel werd hij op 28 september 2010 op non-actief gesteld, wat hij betwistte. De werkgever had een ontslagvergunning aangevraagd bij het UWV Werkbedrijf, die op 7 januari 2011 werd verleend op basis van een verstoorde arbeidsrelatie. De kantonrechter oordeelde dat, hoewel de non-actiefstelling onterecht was, de verstoorde arbeidsrelatie het niet opportuun maakte om De Zwart terug te laten keren naar de werkvloer. De Zwart had onvoldoende spoedeisend belang bij zijn vordering, aangezien de arbeidsrelatie ernstig verstoord was en de werkgever niet meer bereid was om hem toe te laten tot de werkzaamheden. De kantonrechter wees de vordering tot wedertewerkstelling af en bepaalde dat beide partijen hun eigen proceskosten moesten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team kanton Breda
zaak/rolnr.: 636821 VV EXPL 10-165
vonnis in kort geding d.d. 21 januari 2011
inzake
Wilhelmus Maria DE ZWART,
wonende te Bloemendaal,
eiser,
gemachtigde: mr. N.M.N. Klazinga, advocaat te Haarlem,
tegen
de besloten vennootschap RENS JOOSEN SUIKERWERKEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (4905 AA) Oosterhout, Havenweg 35,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R.A.W. van Oudheusden, advocaat te Oosterhout.
1. Het verloop van de procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit de navolgende stukken:
a. de dagvaarding in kort geding van 27 december 2010 met producties;
b. de brief van mr. Klazinga van 4 januari 2011 met aanvullende producties;
c. de brief van mr. Van Oudheusden van 5 januari 2011 met producties;
d. de brief van mr. Van Oudheusden van 10 januari 2011, met één productie. .
1.2 De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 7 januari 2011. Ter zitting zijn verschenen eiser in persoon, bijgestaan door mr. Klazinga voornoemd, alsmede namens gedaagde, N. Wesselman (directeur), bijgestaan door mr. Van Oudheusden voornoemd. Mr. Van Oudheusden heeft ter gelegenheid van de zitting zijn pleitaantekeningen overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is aantekening gehouden.
1.3 De kantonrechter heeft ter zitting toegestaan dat mr.Van Oudheusden na de mondelinge behandeling als processtuk zou kunnen indienen de op zeer korte termijn te verwachten, want door UWV Werkbedrijf aan haar toegezegde, beslissing, hoe ook luidend, van UWV Werkbedrijf op het verzoek van gedaagde tot het verlenen van toestemming om de arbeidsverhouding met eiser op te zeggen. Deze beslissing heeft mr. Van Oudheusden bij voornoemde brief van 10 januari 2011 aan de griffier en de gemachtigde van eiser toegezonden. Alhoewel haar daartoe ter zitting door de kantonrechter reeds de gelegenheid tot het geven van een reactie werd toegezegd, heeft de gemachtigde van eiser op deze productie niet meer schriftelijk gereageerd.
2. Het geschil
2.1 Eiser (verder te noemen De Zwart) heeft bij wege van voorlopige voorziening, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, gevorderd gedaagde (verder te noemen Rens Joosen) te veroordelen:
I. om hem binnen 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis toe te laten tot de bedongen werkzaamheden als commercieel manager op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag of dagdeel dat Rens Joosen hiermee in gebreke blijft;
II. om hem binnen 24 uur na betekening van het ten deze te wijzen vonnis toegang te verschaffen tot de voor zijn functie gebruikelijke (automatiserings-)systemen zoals, maar niet beperkt tot, zijn e-mail en mobiele telefoon, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,= per dag of dagdeel dat Rens Joosen hiermee in gebreke blijft;
III. om aan hem de buitengerechtelijke kosten ad € 750,= te betalen;
IV. om aan hem de aan zijn kant gevallen proceskosten te betalen.
2.2 Rens Joosen heeft geconcludeerd tot niet ontvankelijk verklaring van De Zwart, althans tot afwijzing van de vordering van De Zwart, met veroordeling van De Zwart in de proceskosten.
3. De beoordeling ex art 254 Rv
3.1 Tussen partijen staan in het kader van deze procedure de volgende feiten vast:
a. Rens Joosen is een onderneming die zich richt op de productie en verkoop van snoepgoed en aanverwante producten.
b. De Zwart is in januari 1973 met enkele familieleden een vennootschap onder firma aangegaan onder de naam Fa. W. Stuvé Nougatfabriek. Deze onderneming is in 1995 verkocht aan Rens Joosen en De Zwart is daarna in dienst getreden bij Rens Joosen. Medio 2000 heeft De Zwart de onderneming samen met anderen teruggekocht. In 2005 heeft De Zwart zijn aandeel in Rens Joosen wederom verkocht. De Zwart is in dienst gebleven van Rens Joosen.
c. De Zwart is bij Rens Joosen laatstelijk werkzaam geweest in functie van commercieel manager tegen een beloning van
€ 5.189,67 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. In het kader van deze functie onderhield De Zwart contact met klanten en legde hij zelfstandig klantbezoeken af.
d. Met ingang van 18 augustus 2009 is De Zwart arbeidsongeschikt geraakt. Na een periode van volledige arbeidsongeschiktheid was De Zwart vanaf januari 2010 voor 50% hersteld en heeft hij zijn eigen werkzaamheden deels hervat.
e. Rens Joosen heeft kritiek geuit op het functioneren van De Zwart. Na een voorval betrekking hebbende op het al dan niet bezocht hebben van een klant, heeft De Zwart zich op 20 april 2010 weer volledig ziek gemeld.
f. Na begeleiding van een re-integratiecoach heeft de bedrijfsarts De Zwart met ingang van 13 juli 2010 volledig hersteld verklaard. Rens Joosen heeft De Zwart niet toegelaten tot zijn eigen werkzaamheden, maar De Zwart kantoorwerkzaamheden te Oosterhout laten verrichten. Het was De Zwart daarbij niet toegestaan om klanten te bezoeken, hetgeen Rens Joosen bij e-mail van 3 augustus 2010 aan De Zwart bevestigd heeft.
g. Eind augustus 2010 heeft De Zwart voorgesteld om een mediator in te schakelen. Rens Joosen heeft positief op dit voorstel gereageerd, maar heeft uiteindelijk geen mediator ingeschakeld. Bij brief van 24 september 2010 heeft de gemachtigde van De Zwart geïnformeerd naar de stand van zaken betreffende het opstarten van een mediationtraject.
h. Op 27 september 2010 heeft Rens Joosen De Zwart uitgenodigd voor een gesprek op kantoor. Tijdens dit gesprek is De Zwart medegedeeld dat hij op non-actief werd gesteld en is hem gevraagd zijn mobiele telefoon in te leveren. De Zwart heeft zulks geweigerd en is het kantoor uitgelopen. Volgens Rens Joosen heeft De Zwart de directeur, N. Wesselman, daarbij een duw gegeven.
i. Bij brief van 28 september 2010 heeft De Zwart geprotesteerd tegen de op non actief stelling en Rens Joosen gesommeerd hem tot zijn werk toe te laten. Vervolgens heeft Rens Joosen aan De Zwart te kennen gegeven dat hij vanwege het geven van de duw aan Wesselman op non-actief is gesteld.
j. Rens Joosen heeft op 22 november 2010 een verzoek ingediend bij het UWV Werkbedrijf tot het verlenen van toestemming voor opzegging van de arbeidsovereenkomst met De Zwart. De Zwart heeft verweer gevoerd.
k. Bij beslissing van 7 januari 2011 heeft het UWV Werkbedrijf de toestemming voor het opzeggen van de arbeidsverhouding met De Zwart verleend. Het UWV Werkbedrijf overweegt daartoe onder meer het volgende:
"Gezien wat is ingebracht door partijen is in onvoldoende mate komen vast te staan dat werknemer dusdanig disfunctioneert dat een voortzetting van het dienstverband niet meer tot de mogelijkheden behoort.
(…)
De ontslaggrond ‘verwijtbaar handelen’ is door u naar mijn mening niet aannemelijk gemaakt.
(…)
Tenslotte wordt binnen het onderhavig ontslagverzoek een beoordeling gevraagd op de basis van de ontslaggrond ‘verstoorde arbeidsrelatie’. Ten aanzien van deze grond ben ik wel van mening dat in de inmiddels ontstane situatie partijen niet meer met elkaar verder kunnen.
(…)
Ook werknemer geeft aan dat sprake is van een verstoorde relatie. Daarbij blijkt uit de overgelegde stukken dat deze zodanig ernstig is – werknemer staat bijvoorbeeld al geruime tijd op non-actief – dat hervatting van de arbeid niet zonder meer mogelijk is.
(…)
Ik ben dan ook van mening dat de relatie tussen u en werknemer zodanig ernstig en duurzaam is verstoord, dat herstel van de relatie – al dan niet via overplaatsing van werknemer binnen de onderneming – niet mogelijk is.”
l. Rens Joosen heeft het loon aan De Zwart gedurende de op non actiefstelling doorbetaald.
3.2 Bij inleidende dagvaarding heeft De Zwart aan zijn vordering tot wedertewerkstelling ten grondslag gelegd dat Rens Joosen geen enkel te respecteren belang heeft bij de op non-actiefstelling. Rens Joosen heeft hem vanaf juli 2010 zonder reden afgehouden van zijn eigen werkzaamheden en de uiteindelijke reden voor het op non-actief stellen is gezocht. Volgens De Zwart heeft hij voldoende spoedeisend belang bij zijn vordering. Ter zitting heeft De Zwart zijn belang nader onderbouwd, stellende dat de op non-actiefstelling diffamerend is en dat hij belang heeft bij behoud van zijn goede naam in de snoepgoedbranche. Desgevraagd heeft De Zwart voorts gesteld dat ook indien de ontslagvergunning door het UWV Werkbedrijf zou worden verleend (dit was tijdens de mondelinge behandeling nog niet bekend) hij een spoedeisend belang heeft bij wedertewerkstelling, aangezien hij meer kans heeft op het vinden van een andere baan binnen dezelfde kleine branche indien hij solliciteert vanuit een werkende positie.
3.3 Rens Joosen heeft betwist dat De Zwart een spoedeisend belang heeft bij wedertewerkstelling. Er zijn geen bijzondere omstandigheden die meebrengen dat De Zwart zonder meer recht heeft op tewerkstelling. Daarbij is er geen spoedeisendheid aangezien de op non-actiefstelling dateert van 28 september 2010 en De Zwart eerst op 27 december 2010 onderhavig kort geding aanhangig heeft gemaakt. Volgens Rens Joosen heeft zijzelf daarentegen wel een gerechtvaardigd belang om De Zwart niet meer toe te laten tot de werkvloer. In de eerste plaats heeft De Zwart de directeur van Rens Joosen geduwd, hetgeen zelfs een ontslag op staande voet zou rechtvaardigen en in de tweede plaats is de arbeidsrelatie tussen partijen inmiddels zodanig verstoord geraakt, dat continuering van het werk door De Zwart tot onaanvaardbare onrust binnen haar bedrijf zal leiden, aldus Rens Joosen.
3.4 De kantonrechter overweegt dat inmiddels bekend is geworden dat het UWV Werkbedrijf aan Rens Joosen toestemming heeft verleend om de arbeidsverhouding met De Zwart te beëindigen. Gezien hetgeen Rens Joosen daaromtrent ter zitting heeft verklaard, gaat de kantonrechter ervan uit dat Rens Joosen direct van deze toestemming gebruik zal maken en de arbeidsovereenkomst met De Zwart zal opzeggen. Tussen partijen is niet in geschil dat er voor De Zwart een opzegtermijn van drie maanden geldt. Een wedertewerkstelling zou dan ook slechts voor korte duur zijn. Alhoewel niet zonder meer geldt dat een werknemer geen belang heeft bij wedertewerkstelling indien reeds een ontslagvergunning is verleend, is de kantonrechter in het onderhavige geval wel (voorlopig) van oordeel dat De Zwart onvoldoende spoedeisend belang heeft om voor een periode van circa drie maanden terug te keren naar de werkvloer.
3.5 Uit de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is aangevoerd is gebleken dat de arbeidsverhouding tussen partijen in de loop der tijd verstoord is geraakt. Volgens het UWV Werkbedrijf is de verstoring van de arbeidsrelatie zodanig duurzaam en ernstig dat hervatting van de arbeid niet meer tot de mogelijkheden behoort. Op grond daarvan verleent zij toestemming voor het opzeggen van de arbeidsovereenkomst. Alhoewel de kantonrechter vooralsnog van oordeel is dat Rens Joosen De Zwart op 28 september 2010 ten onrechte op non-actief heeft gesteld, nu zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat De Zwart Wesselman geduwd heeft, althans dat deze duw zo ernstig was dat sprake was van fysiek geweld en handhaving van De Zwart op de werkvloer onmiddellijk leidde tot een onhoudbare situatie, is het gezien de verstoorde relatie tussen partijen naar zijn voorlopig oordeel thans niet meer opportuun om De Zwart toe te laten tot het werk.
3.6 Dat het voor De Zwart vanuit een werkende positie wellicht prettiger solliciteren is bij een andere werkgever in dezelfde branche, leidt niet tot een ander (voorlopig) oordeel. Het doel van wedertewerkstelling is immers niet om vanachter het oude bureau op zoek te gaan naar een nieuwe werkomgeving, maar om wederom invulling te geven aan de bedongen arbeid. Daarvoor is op zijn minst benodigd dat werknemer en werkgever enigszins op constructieve wijze met elkaar kunnen samenwerken. Daarvan is naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter geen sprake meer.
3.7 Voorts is niet aannemelijk dat potentiële werkgevers in de snoepgoedbranche niet reeds op de hoogte zijn van de omstandigheid dat De Zwart en Rens Joosen gebrouilleerd zijn. De Zwart oefent immers zijn eigen werkzaamheden al niet meer uit sinds juli 2010. Waar De Zwart er voorts voor gekozen heeft om eerst eind december 2010 – als de ontslagprocedure reeds loopt – de op non-actiefstelling aan te vechten, kan niet gezegd worden dat het behoud van zijn goede naam in de branche een voldoende spoedeisend belang bij wedertewerkstelling oplevert. In ieder geval is dit belang van De Zwart in gewicht afgenomen naar mate de tijd na het feitelijk op non-actief stellen verder is verstreken. Daarbij kan De Zwart bij eventuele sollicitaties eenvoudigweg uitleggen waarom hij niet meer werkzaam is bij Rens Joosen. Dit heeft – zo blijkt ook uit de beslissing van het UWV Werkbedrijf – niet te maken met disfunctioneren of verwijtbaar handelen van zijn zijde, maar met een verstoorde arbeidsrelatie.
3.8 De kantonrechter zal dan ook de gevraagde voorziening betreffende wedertewerkstelling afwijzen.
3.9 Hetzelfde geldt ten aanzien van de tevens gevorderde toegang tot de (geautomatiseerde) systemen van Rens Joosen. De Zwart heeft hieraan ten grondslag gelegd dat hij wordt gehinderd in het voeren van verweer in de ontslagprocedure. Nu de ontslagprocedure inmiddels is geëindigd in een beslissing van het UWV Werkbedrijf, is de grond aan deze vordering komen te ontvallen. Bovendien ligt het gezien de afwijzing van de vordering tot wedertewerkstelling niet in de rede dat De Zwart gedurende de periode van de opzegtermijn nog toegang krijgt tot de bedrijfssystemen van Rens Joosen. Gesteld noch gebleken is dat De Zwart daarbij een (ander) rechtens te respecteren belang heeft.
3.10 Gezien het voorgaande zal de gevorderde vergoeding van de buitengerechtelijke kosten tevens worden afgewezen.
3.11 De kantonrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding de proceskosten tussen partijen te compenseren.
4. De beslissing in voorlopige voorziening:
De kantonrechter:
wijst de vordering van De Zwart af;
bepaalt dat beide partijen de eigen kosten van de procedure dienen te dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wallis, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 21 januari 2011.