3.1Tussen partijen staan de volgende feiten vast.
. Bpf GIL is een verplicht gesteld bedrijfstakpensioenfonds in de zin van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000). Bpf-GIL verricht haar taken sinds 1964. Met ingang van dit jaar is deelneming in het bedrijfstakpensioenfonds verplicht gesteld.
. Hanos-ISPC is de formele rechtsopvolgster van de besloten vennootschap Hanos Breda B.V. Hanos-ISPC behoort sinds medio 2009 tot de Hanos-Groep, een groothandelsorganisatie met ruim dertien vestigingen in Nederland.
. GOG is de formele rechtsopvolgster van de besloten vennootschap ISPC Breda B.V. en is op hetzelfde adres gevestigd als Hanos-ISPC.
. In het handelsregister van de Kamer van Koophandel staat bij de bedrijfsomschrijving van Hanos-ISPC geregistreerd dat Hanos-ISPC een groothandel en/of detailhandel voert in voedings- en genotmiddelen, vrijetijdsbestedingsartikelen, huishoudelijke goederen en andere natuurlijke, industriële en/of ambachtelijke producten. Voorts staat in het handelsregister vermeld dat het aantal werkzame personen bij Hanos-ISPC nul is.
. Voor GOG wordt in het handelsregister als bedrijfsomschrijving vermeld: “Groothandel volgens het cash and carrysysteem in horeca-benodigheden, zoals levensmiddelen, sterke- zwak-alcoholische- en alcoholvrije dranken, glas- en keramische artikelen, kookapparaten, kook-, bak- en braadgerei en papierwaren en aanverwante artikelen. Detailhandel in levensmiddelen, zwak-alcoholische en alcoholvrije dranken, glas- en keramische artikelen, textielgoederen, electrotechnische artikelen, koopapparaten, kook-, bak- en braadgerei en papierwaren en aanverwante artikelen.” In het handelsregister is verder opgenomen dat bij GOG 183 personen werkzaam zijn.
. Per 1 september 2009 zijn de werknemers die bij GOG werkzaam waren ondergebracht bij Hanos-ISPC.
. ISPC heeft een eigen pensioenvoorziening getroffen voor haar werknemers bij Reaal Verzekeringen. Met ingang van 1 januari 2010 heeft zij het pensioen van haar werknemers ondergebracht in de pensioenregeling van de Hanos-groep bij Nationale Nederlanden.
f. In november 2006 heeft Bpf GIL gedaagden, althans haar rechtsvoorgangers (verder gezamenlijk te noemen ISPC) aangeschreven met het verzoek een vragenformulier in te vullen, teneinde inzicht te krijgen in de bedrijfsactiviteiten van ISPC zodat zij kon bepalen of ISPC onder de werkingssfeer van Bpf GIL valt.
g. ISPC heeft dit vragenformulier op 28 februari 2007 ingevuld. Vervolgens heeft Bpf GIL aan ISPC medegedeeld dat zij blijkens eigen onderzoek van Bpf GIL valt onder de werkingssfeer van Bpf GIL. Bpf GIL heeft ISPC vervolgens met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2001 aangesloten bij haar bedrijfstakpensioenfonds.
h. Op 27 september 2007 heeft ISPC aan Bpf GIL bericht dat zij van mening is niet onder de werkingssfeer van Bpf GIL te vallen en heeft zij tevens een voorwaardelijk vrijstellingsverzoek ingediend op grond van de artikelen 2 en 6 van het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000. Bpf GIL heeft dit verzoek bij besluit van 6 maart 2008 afgewezen omdat ISCP daarbij volgens Bpf GIL geen uitzonderlijk belang had.
i. Bij brief van 12 juni 2008 heeft Bpf GIL aan ISPC verzocht om binnen twee weken de salarisgegevens te verstrekken op basis waarvan de verschuldigde premie door Bpf GIL kan worden berekend.
j. Op 12 januari 2009 heeft Bpf GIL ISPC een factuur toegezonden voor een bedrag van € 9.385.634,46 aan verschuldigde premie over de jaren 2001 tot en met 2007. Bpf GIL is bij de berekening van deze premie uitgegaan van de maximale pensioengrondslag per werknemer.
k. ISPC heeft begin 2009 bezwaar gemaakt tegen de beslissing van Bpf GIL van 6 maart 2008 tot afwijzing van het vrijstellingsverzoek. Bpf GIL heeft het bezwaar van ISPC uiteindelijk bij besluit van 27 oktober 2009 inhoudelijk ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing is ISPC op 30 november 2009 in beroep gegaan bij de rechtbank Rotterdam, sector bestuursrecht.
l. Partijen hebben ondertussen begin 2009 onderhandeld over de mogelijkheid tot vrijwillige deelname van ISPC aan de pensioenregeling van Bpf GIL en de voorwaarden waaronder vrijstelling verleend kon worden van verplichte deelname in dit bedrijfstakpensioenfonds. Bij brief van 7 juli 2009 heeft Bpf GIL aan ISPC bevestigd dat een afloopvrijstelling kan worden verleend over de periode vanaf 1 januari 2001 tot 1 januari 2010, in het geval ISPC zich vrijwillig zou aansluiten bij Bpf GIL vanaf 1 januari 2010 en Bpf GIL het verzekeringstechnisch nadeel in rekening kan brengen bij ISPC. Bpf GIL heeft daarbij een concept uitvoeringsovereenkomst toegezonden.
m. ISPC heeft deze uitvoeringsovereenkomst niet getekend. Na overname van ISPC door de Hanos-Groep zijn de onderhandelingen gestaakt. ISPC heeft dit bij brief van 9 oktober 2009 aan Bpf GIL bevestigd.
n. Bpf GIL heeft vervolgens de incasso van de factuur van 12 januari 2009 hervat en ISPC verzocht deze voor 16 november 2009 te voldoen. ISPC heeft deze nota tot op heden niet voldaan.
o. Bpf GIL heeft op 23 november 2009 dertien vestigingen van de Hanos-Groep gedagvaard voor de kantonrechter te Amsterdam en daarbij gevorderd voor recht te verklaren dat deze vennootschappen ieder voor zich over het jaar 2009 gebonden zijn aan het verplichtstellingsbesluit en dus verplicht deelnemen aan Bpf GIL, alsmede om alle vennootschappen te veroordelen tot betaling van de pensioenpremie over 2009.
p. In opdracht van Bpf GIL heeft Providius, een expertisebureau voor loon- en premieschade, onderzoek gedaan naar de bedrijfsactiviteiten en omzetverdeling van Hanos-ISPC ten behoeve van de beoordeling of Hanos-ISPC valt onder de werkingssfeer van het Besluit verplichtstelling tot deelneming in het Bedrijfstakpensieonfonds voor de Groothandel in Levensmiddelen van de Minister van Sociale zaken en Werkgelegenheid van 11 augustus 2005. Providius heeft op 16 december 2009 aan Bpf GIL gerapporteerd.
q. In de rapportage van 16 december 2009 is onder meer het volgende opgenomen:
“Door ISPC en het Bedrijfstakpensioenfonds is daaropvolgend overeengekomen dat het onderzoek zich in eerste instantie zal beperken tot het jaar 2008.
(…)
Door ISPC is uit concurrentie overwegingen geweigerd toestemming te verlenen om, met in acht name van de geheimhoudingsverklaring, de omvang van de (basis)productgroepen in een procentuele verdeling van het totaal vast te leggen en in de rapportage op te nemen.
(…)
Tijdens het onderzoek is geen inzage verstrekt in de debiteuren administratie. Wel is inzicht gegeven in actuele debiteurenposities. Uit de verkregen toelichting en de digitale gegevens is gebleken dat de omzet van ISPC voor ongeveer 95% bestaat uit leveringen aan verbruikers in de horeca- en cateringbedrijven. De overige 5% betreft veelal leveringen aan scholieren/studenten die in het kader van een opleiding in de horeca- en hotelbranche, in opdracht van het opleidingsinstituut, met een eigen pas inkopen doen.
(…)
De door ISPC aan het onderzoek opgelegde beperkingen maakten het niet mogelijk om op basis van de cijfers in de 189 basis productgroepen, een procentuele omzetvergelijking met de GIL assortimentsgroepen te maken.
(…)
Vastgesteld is dat er sprake is van het geheel of gedeeltelijk kopen en verkopen van producten in tenminste 19 van de 24 aangegeven assortimentsgroepen.
(…)
Het aandeel van de omzet van het assortiment zoals geduid in de Verplichtstelling in verhouding tot de totale omzet, kan en mag, zoals geëist door ISPC, alleen in een totaalcijfer procentueel worden weergegeven. Hierbij dient te worden aangetekend dat volledige controle op de onderbouwing en juistheid van het ter inzage gegeven cijfermateriaal niet in voldoende mate heeft plaats gevonden. De door ISPC geleverde omzetcijfers werden onderbouwd met toegestane inzage in een digitaal vastgelegde administratie. Als gevolg hiervan kan de procentuele omzetverdeling alleen bij benadering worden aangegeven. De omzet van levensmiddelen, zoals genoemd in de assortimentsindeling volgens de Verplichtstelling is bij benadering circa 42% van de totale omzet.
(…)
De groothandel in levensmiddelen gericht op de binnen- en buitenhuishoudelijke markt, kent geen beperkende en/of verwijzende bepaling naar de groothandel in levensmiddelen zoals genoemd in artikel 2 sub a. en b., waarbij leveringen in tenminste 8 van de 24 in dat artikel genoemde assortimentsgroepen evenals de hierin benoemde groep van levensmiddelen van toepassing is. In het onderzoek is vastgesteld dat de omzet van levensmiddelen zijnde food producten, in dit onderzoek aangeduid als levensmiddelen Productgroep A en B (ongeacht de verpakkingsvorm), in totaal circa 90% bedraagt van de totale omzet van de onderneming.
Bevindingen
Op grond van het onderzoek over het jaar 2008, waarbij de toetsing van het Besluit Verplichtstelling tot deelneming in het Bedrijfstakpensioenfonds voor de Groothandel in Levensmiddelen is uitgevoerd, is het volgende vastgesteld:
De onderneming voldoet aan de bepaling dat er sprake is van de verkoop van levensmiddelen in tenminste 8 van de 24 genoemde assortimentsgroepen van de Verplichtstelling.
De omzet van levensmiddelen, zoals genoemd in de assortimenstindeling volgens de Verplichtstelling, kan op grond van de geboden controlemogelijkheden, bij benadering worden vastgesteld op circa 42% van de totale omzet.
3.
De onderneming verricht voor meer dan 50%, zijnde 90%, groothandelsactiviteiten van levensmiddelen (ongeacht de verpakkingsvorm) gericht op de binnen- en buitenhuishoudelijke markt en de omzet die wordt behaald met het verkopen van die levensmiddelen bestaat voor meer dan 50%, zijnde circa 90%, uit het verkopen aan wederverkopers en/of aan wederverkopers in retailondernemingen en/of verbruikers in horeca- en cateringbedrijven.”
4. r. ISPC heeft zich aangesloten bij de CAO voor de Groothandel in Horecaproducten (GHP).
5. s. De minister van Sociale zaken en werkgelegenheid heeft op 1 december 2008 een verzoek van de partijen bij de CAO GHP tot dispensatie van toepassing van de algemeen verbindend verklaarde CAO voor de Groothandel in Levensmiddelen (verder CAO GIL) afgewezen. Daartoe overweegt de minister dat niet is gebleken van zwaarwegende argumenten aan de zijde van partijen betrokken bij de Cao GHP, waardoor toepassing van de bedrijfstak-cao redelijkerwijze niet gevergd kan worden. De Minister heeft eerder bij besluiten van 4 juni 2008 en 29 mei 2008 soortgelijke dispensatieverzoeken van de partijen bij de CAO GHP afgewezen.
6. t. [naam accountant], accountant bij BDO, heeft in opdracht van ISPC onderzoek gedaan naar de berekening van de procentuele onderverdeling van de omzet van ISPC over 2008 zoals bedoeld in het verplichtstellingsbesluit 2005, waarbij zijn werkzaamheden onder andere waren het vaststellen dat de omzetstatistieken over 2008, zoals door GOG opgesteld, aansluiten op de financiële administratie van GOG alsmede dat deze omzetstatistieken een juiste en volledige weergave zijn van de categoriale omzetverdeling. In zijn rapport van 29 oktober 2009, concludeert Vogelaars dat de berekening van GOG cijfermatig juist is en is opgesteld in overeenstemming met de door Bpf GIL aangeleverde uitgangspunten en criteria en komt hij tot de volgende omzetverdeling:
“
Omzet 2008 behaald in de categorieën genoemd in artikel 2
Verplichtstelling Deelneming in het Bedrijfstakpensioenfonds
voor de Groothandel in Levensmiddelen: 30,25%
Omzet 2008 behaald met producten en diensten buiten de werkingssfeer: 69,76%”
Verder concludeert [naam accountant]:
“Voor wat betreft de activiteiten als gesteld onder artikel 2b van de Verplichtstelling deelneming in BPF geldt hierbij tevens dat voor alle individuele activiteiten (van bakkerijgrondstoffen tot levensmiddelen gericht op de binnen- en buitenhuishoudelijke markt) kan worden bevestigd dat per activiteit het aandeel van de betreffende omzet beden de 50% van de totale omzet ligt.”
u. In juli 1999 heeft [naam onderzoeker] van PVF Pensioenen in opdracht van de stichting Stichting Vrijwillig Vervroegd Uittreden voor de Groothandel in Levensmiddelen, Zoetwaren, Tabak en/of Tabaksprodukten (verder te noemen Stichting VUT GIL) onderzoek gedaan naar de bedrijfsactiviteiten van (de rechtsvoorgangster van) ISPC. In zijn rapport van 18 augustus 1999 bericht hij de Stichting VUT GIL onder meer het volgende: “
Werkgever verkoopt uitsluitend aan restaurants van het midden- tot het topsegment. Voor het gehele personeel is een pensioenvoorziening getroffen bij Zurich waarbij de werkgever 2/3 deel van de premie voor haar rekening neemt. (…) Hoewel ISPC op zich aan de assortimentseis voldoet wordt slechts ca. 25% van de omzet behaald uit de verkoop van produkten zoals genoemd in de cao. Duidelijk is dat de nadruk ligt op de verkoop van (dag) verse kwaliteitsproducten zoals vlees, vis en groenten.”