ECLI:NL:RBBRE:2011:5986

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
1 juni 2011
Publicatiedatum
16 juli 2013
Zaaknummer
590643 CV EXPL 10-1810
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deskundigenonderzoek inzake omzet levensmiddelen door ISPC

In deze zaak, die voor de Rechtbank Breda is behandeld, gaat het om een deskundigenonderzoek naar de omzet van de stichting STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN (hierna: ISPC) in relatie tot de verplichtstellingen van het Verplichtstellingsbesluit 2005. De zaak betreft een geschil tussen ISPC en de besloten vennootschappen HANOS-ISPC BREDA B.V. en GOG BREDA B.V., waarbij ISPC wordt bijgestaan door prof. dr. E. Lutjens en de gedaagden door mr. B.J. van Hees. De kantonrechter heeft in een tussenvonnis van 2 maart 2011 de procesgang uiteengezet en partijen in de gelegenheid gesteld om hun standpunten over de benoeming van een deskundige naar voren te brengen. De kantonrechter heeft uiteindelijk drs. J.G. Groeneveld RA benoemd als deskundige, die een onderzoek moet instellen naar de omzet van ISPC in 2008, specifiek gericht op de vraag of deze omzet met levensmiddelen meer dan 50% van de totale omzet bedraagt. De kantonrechter heeft ook bepaald dat Bpf GIL het voorschot van € 12.000 voor de kosten van het onderzoek moet betalen. De verdere beslissingen zijn aangehouden, en de deskundige moet zijn rapport uiterlijk drie maanden na aanvang van het onderzoek indienen. De zaak is van belang voor de kwalificatie van ISPC als groothandel in levensmiddelen en de toepassing van het Verplichtstellingsbesluit.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA

Team kanton Breda
zaak/rolnr.: 590643 CV EXPL 10-1810
vonnis d.d. 1 juni 2011
inzake
de stichting STICHTING BEDRIJFSTAKPENSIOENFONDS VOOR DE GROOTHANDEL IN LEVENSMIDDELEN,
gevestigd te Heerlen,
eiseres,
gemachtigde: prof. dr. E. Lutjens, advocaat te Amsterdam,
tegen

1.de besloten vennootschap HANOS-ISPC BREDA B.V.,

gevestigd te Apeldoorn, kantoorhoudende te (4825 AL) Breda, Kalshoven 25,
2. de besloten vennootschap GOG BREDA B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te (4825 AL) Breda, Kalshoven 25,
gedaagden,
gemachtigde: mr. B.J. van Hees, advocaat te ’s-Hertogenbosch.

1.Het verloop van het geding

De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
het tussenvonnis van 2 maart 2011 met de daarin genoemde processtukken;
de akte na tussenvonnis van de zijde van ISPC van 30 maart 2011;
de akte na tussenvonnis van de zijde van Bpf GIL van 30 maart 2011;
e (antwoord)akte uitlating deskundige van de zijde van ISPC van 27 april 2011.

2.De verdere beoordeling

2.1
Volhard wordt bij hetgeen is overwogen en beslist in het tussenvonnis van 2 maart 2011.
2.2
Partijen hebben zich naar aanleiding van voormeld tussenvonnis bij akte uitgelaten over de persoon van de te benoemen deskundige, de aan deze deskundige voor te leggen vragen en de omvang van het te storten voorschotbedrag.
2.3
ISPC heeft zich bij akte van 30 maart 2011 gerefereerd aan het oordeel van de kantonrechter.
2.4
Bpf GIL heeft zich bij akte van dezelfde datum uitgelaten over de voorlopig geformuleerde vraagstelling, alsmede over de voorgedragen deskundigen. Volgens Bpf GIL dient het onderzoek van de deskundige op productniveau plaats te vinden, waarbij product voor product dient te worden bezien of dit voldoet aan de omschrijving van de groepen levensmiddelen zoals opgenomen in de a-categorie van het verplichtstellingsbesluit, aangezien ISPC een eigen indeling van producten en groepen kent, die niet (altijd) aansluit bij de indeling van het verplichtstellingsbesluit. Bovendien – zo stel Bpf GIL – dient voor een goede beoordeling tevens te worden gekeken naar de inkooplijsten om uit te sluiten dat een ingekocht product (dat wel onder de verplichtstelling valt) onder een ander label wordt verkocht (waarmee het mogelijk niet onder de verplichtstelling valt). Het noemt kerstpakketten als voorbeeld. Volgens Bpf GIL vereist de aard van het onderzoek een deskundige die bekend is met de markt van de groothandel in levensmiddelen en meer in het algemeen met (bedrijfstak)pensioenfondsen. Naar de mening van Bpf GIL is dat slechts het geval bij een accountant van één van de vier grote accountantskantoren (Deloitte, KPMG, PwC of Ernst & Young). In het bijzonder stelt Bpg GIL voor om drs. M. van Luijk RA, als deskundige te benoemen. Tot slot merkt Bpf GIL op het niet gewenst te vinden dat de deskundige uit dezelfde plaats afkomstig is als de vestigingsplaats van ISPC, gezien de schijn van vooringenomenheid.
2.5
ISPC is vervolgens in de gelegenheid gesteld te reageren op hetgeen Bpf GIL heeft aangevoerd. ISPC stelt dat zij geen enkel bezwaar heeft tegen een beoordeling per product teneinde een indeling naar de assortimentsgroepen uit het verplichtstellingsbesluit te kunnen maken. Vanwege de vertrouwelijkheid van de informatie die de deskundige onder ogen zal krijgen en de omstandigheid dat bestuursleden van Bpf GIL werkzaam of betrokken zijn bij directe concurrenten, dient de deskundige volgens ISPC in zijn rapportage geen omzetcijfers te noemen, maar per productsoort het percentage van de totale omzet van ISPC. Het omzetvereiste in de verplichtstellingsbesluiten ziet immers ook niet op een bepaalde hoogte maar op een bepaalde verhouding. ISPC geeft voorts aan geen bezwaren te hebben tegen de voorgestelde deskundigen. Zij vertrouwt op de deskundigheid van deze personen. De door Bpf GIL voorgestelde deskundige, Van Luijk, is in ieder geval niet acceptabel, aangezien er persoonlijke banden tussen hem en de gemachtigde van Bpf Gil bestaan.
2.6
De kantonrechter overweegt dat de eerste aan de deskundige voor te leggen vraag zodanig is geformuleerd dat de deskundige vrij is om daarvoor een onderzoeksmethode te hanteren die leidt tot een juiste en volledige beantwoording van de onderzoeksvraag. Nu partijen het er kennelijk over eens zijn, althans nu er bij ISPC kennelijk geen bezwaren bestaan, tegen een onderzoek naar de omzet per product, waarbij de indeling in productgroepen zoals die door ISPC wordt gehanteerd wordt verlaten en per product wordt bezien of deze onder één van de in het verplichtstellingsbesluit genoemde assortimentsgroepen valt, zal de kantonrechter de eerste onderzoeksvraag in dat opzicht nader specificeren.
2.7
Daarbij zal de kantonrechter voorbijgaan aan de stelling van Bpf GIL dat de deskundige tevens de inkooplijsten van ISPC in zijn onderzoek dient te betrekken. Immers, voor kwalificatie als groothandel in levensmiddelen op grond van het verplichtstellingsbesluit is slechts vereist dat de omzet die wordt behaald met het
verkopenvan een assortiment levensmiddelen (uit minimaal acht van de genoemde groepen) hoger is dan 50% van de totale omzet. In de omzeteis wordt niet gerefereerd aan inkoop. Enkel voor de vraag of aan de assortimentseis van artikel 2 sub a is voldaan weegt de inkoop van producten mee. Als door ISPC erkend staat reeds vast dat aan die assortimentseis is voldaan. Uiteraard kan de deskundige indien twijfel bestaat of een bepaald product van ISPC onder de productgroepen van het verplichtstellingsbesluit valt, nagaan onder welke noemer het product door ISPC is ingekocht, teneinde meer inzicht te verkrijgen omtrent de kwalificatie van het product. Dit ligt voor de hand en behoeft dan ook niet te worden weergegeven in de onderzoeksvragen.
2.8
Wel ziet de kantonrechter aanleiding om tegemoet te komen aan de gerechtvaardigde belangen van ISPC om geen bedrijfsgevoelige informatie op tafel te leggen waar dat voor de beoordeling van de zaak niet noodzakelijk is. Uiteraard dient de deskundige in de financiële administratie van ISPC vrij na te kunnen gaan wat de omzet per verkocht product is om de onderzoeksvraag correct te kunnen beantwoorden, maar in zijn rapportage kan de deskundige naar het oordeel van de kantonrechter volstaan met het per productgroep (zoals genoemd in het verplichtstellingsbeluit) noemen van een percentage van de totale omzet van ISPC.
2.9
De kantonrechter volgt Bpf GIL niet in haar stelling dat enkel een accountant van één van de grotere accountantskantoren qua kennis en kunde geschikt zal zijn om het bedoelde onderzoek goed uit te voeren. De voorgestelde deskundigen hebben desgevraagd verklaard affiniteit met de levensmiddelenbranche te hebben. Kennis van bedrijfstakpensioenfondsen is naar het oordeel van de kantonrechter niet noodzakelijk voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. Er wordt van de deskundige immers niet gevraagd een oordeel te geven over de kwalificatie van ISPC als groothandel in levensmiddelen op grond van het verplichtstellingsbesluit, noch is een vraag gerelateerd aan pensioenrecht aan de orde. Ten overvloede merkt de kantonrechter op dat hij in zijn zoektocht naar een deskundige heeft gemerkt dat de branche van de groothandels in levensmiddelen vrij klein is en dat accountants die in die branche opereren zich vanwege contacten met concurrerende ondernemingen niet vrij voelen om het onderzoek uit te voeren, zodat enige afstand van de persoon van de deskundige tot die branche onvermijdelijk lijkt. De benaderde personen hebben voorts desgevraagd verklaard geen enkele band met ISPC te hebben, zodat de kantonrechter in de vestigingsplaats van deze personen geen aanleiding ziet om te twijfelen aan hun onpartijdigheid of onbevooroordeeldheid.
2.1
De kantonrechter zal dan ook overgaan tot het benoemen van één van de voorgestelde personen, te weten drs. J.G. Groeneveld RA, werkzaam bij Wingman Business Valuators B.V. te Breda (Paardeweide 2-4, 4824 EH), tot deskundige. De kantonrechter gelast deze deskundige een onderzoek te doen en daarbij de hierna te melden vragen te beantwoorden.
2.11
Bij tussenvonnis van 2 maart 2011 heeft de kantonrechter bepaald dat Bpf GIL het voorschot op de kosten van het onderzoek en het honorarium van de deskundige voor haar rekening dient te nemen. Bpf GIL heeft niet gereageerd op de hoogte van het voorschotbedrag, zodat de kantonrechter zal bepalen dat Bpf GIL het begrote bedrag van
€ 12.000,= inclusief BTW dient te betalen. De kantonrechter overweegt dat de kosten van dit onderzoek uiteindelijk zullen komen ten laste van die partij die (behoudens eventuele compensatie van kosten) naar de bij eindvonnis uit te spreken beslissing deze kosten behoort te dragen.
2.12
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
beveelt een deskundigenbericht en bepaalt dat de deskundige een onderzoek zal instellen met betrekking tot de volgende vraagpunten:
a. Heeft ISPC in het jaar 2008 met het verkopen van het assortiment levensmiddelen, c.q. de productgroepen zoals genoemd onder artikel 2 sub a van het Verplichtstellingsbesluit 2005 een omzet behaald die hoger is dan 50% van de totale omzet van ISPC in 2008, daarbij uitgaande van een onderzoek naar de omzet op productniveau binnen ISPC, vertaald naar een omzet per productgroep zoals genoemd in het Verplichtstellingsbesluit;
en, indien de vraag onder a. met ja wordt beantwoord:
b. Bestaat de omzet die ISPC heeft behaald met het verkopen van het assortiment levensmiddelen c.q. de productgroepen zoals genoemd onder artikel 2 sub a van het Verplichtstellingsbesluit 2005, voor meer dan 50% uit het verkopen aan wederverkopers en/of aan wederverkopers in retailondernemingen en/of verbruikers in horeca- en cateringbedrijven.
c. Heeft de deskundige nog overige voor het onderzoek relevante opmerkingen?
benoemt tot deskundige:
dhr.
drs. J.G. Groeneveld RA, werkzaam bij Wingman Business Valuators B.V. te Breda (Paardeweide 2-4, 4824 EH).
bepaalt dat als voorschot met betrekking tot de aan dat deskundigenonderzoek verbonden kosten door Bpf GIL dient te worden gedeponeerd een bedrag van € 12.000,=, en wel door storting vóór
1 juli 2011van dat bedrag op Royal Bank of Scotland, bankrekeningnummer 56.99.90.564, t.n.v. MvJ 535 te Breda, onder vermelding van:
zaaknr.: 560630 CV EXPL 09-6219 rechtbank Breda, team kanton Breda, vonnis d.d. 1 juni 2011;
bepaalt dat de griffier een afschrift van dit vonnis aan de deskundige zal doen toekomen en dat deze de overige voor het onderzoek noodzakelijke stukken na ontvangst van het totale voorschot door de griffier zullen worden toegezonden,
daaronder begrepen de volledige tekst van het Verplichtstellingsbesluit 2005;
bepaalt dat de deskundige eerst na ontvangst van de voor het onderzoek noodzakelijke stukken een aanvang zal maken met het onderzoek;
draagt de deskundige op bij het onderzoek partijen in de gelegenheid te stellen opmerkingen te maken en verzoeken te doen;
draagt de deskundige op om zijn definitieve deskundigenbericht, waaruit tevens moet blijken dat hij is ingegaan op bovenbedoelde opmerkingen en verzoeken van partijen, uiterlijk binnen drie maanden na aanvang van het onderzoek -in drievoud- in te leveren ter griffie van de rechtbank Breda, team kanton Breda;
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 2 november 2011 om 9.30 uurvoor het nemen van een conclusie na deskundigenbericht door Bpf GIL;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. C. Wallis en in het openbaar uitgesproken op 1 juni 2011.