ECLI:NL:RBBRE:2010:BV6809

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
24 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
10/809
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Urencriterium voor zelfstandigenaftrek en startersaftrek in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 24 november 2010 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij belanghebbende, een overgangsconsulente, bezwaar had aangetekend tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2007. De inspecteur had op 20 januari 2010 de aanslag opgelegd, waartegen belanghebbende in beroep ging. Tijdens de zitting op 11 november 2010 heeft belanghebbende haar activiteiten als overgangsconsulente toegelicht, waarbij zij een gedetailleerde urenspecificatie overlegde die in totaal 1367,5 uur aan werkzaamheden vermeldde. Dit omvatte onder andere consulten, administratie en netwerken. Belanghebbende stelde ook dat zij 183 uur had besteed aan het opstarten van een zorgboerderij.

De rechtbank oordeelde dat belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat zij aan het urencriterium voldeed, dat vereist is voor de zelfstandigenaftrek, startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling. De rechtbank benadrukte dat de bewijslast bij belanghebbende lag en dat de door haar aangeleverde urenspecificatie te globaal was om te voldoen aan de eisen. De rechtbank concludeerde dat de tijdsbesteding aan de onderneming niet voldoende was om aan het urencriterium van 1225 uur te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de uitspraak op 6 december 2010 aangetekend verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/809
Uitspraakdatum: 24 november 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda, verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 20 januari 2010 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 november 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de echtgenoot van belanghebbende, [echtgenoot], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende verrichte in het onderhavige jaar activiteiten als overgangsconsultente. In 2007 heeft zij 94 consulten gegeven. De omzet bedroeg € 4.446. Daarnaast was belanghebbende gedurende 22,5 uur per week in dienstbetrekking werkzaam als verpleegkundige in nacht- en weekenddiensten. Tevens heeft belanghebbende in 2007 een start gemaakt met het opzetten van een zorgboerderij voor licht dementerende ouderen.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende in het onderhavige jaar voldoet aan het urencriterium voor de zelfstandigenaftrek, startersaftrek en de MKB-winstvrijstelling en zodoende recht heeft op die aftrek.
2.3. Ingevolge artikel 3.6, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt onder urencriterium verstaan: het gedurende het kalenderjaar besteden van ten minste 1225 uren aan werkzaamheden voor een of meer ondernemingen waaruit de belastingplichtige als ondernemer winst geniet, indien de tijd die in totaal wordt besteed aan die ondernemingen en het verrichten van werkzaamheden in de zin van de afdelingen 3.3 en 3.4, grotendeels wordt besteed aan die ondernemingen.
2.4. De bewijslast dat is voldaan aan het urencriterium rust op belanghebbende. Daarbij geldt dat alle tijd die wordt besteed aan werkzaamheden die worden verricht met het oog op de zakelijke belangen van de onderneming gelden als tijd die in beslag wordt genomen voor het drijven van een onderneming. Hierbij dient als leidraad te worden genomen dat de wijze waarop een onderneming wordt gedreven, in beginsel wordt bepaald door de ondernemer, dat het te zijner beoordeling staat of bepaalde werkzaamheden voor de onderneming nut hebben, en dat het niet gaat om werkzaamheden die bedoeld zijn om in particuliere behoeften te voorzien (vergelijk Hoge Raad 30 maart 2007, nr. 42 908, onder meer gepubliceerd in BNB 2007/185).
2.5. Belanghebbende stelt dat zij in het onderhavige jaar de navolgende uren heeft besteed aan haar activiteiten als overgangsconsulente:
Consulten 94 uur
Wachten en uitloop consult 47
Voorbereiding consult 48
Verslaglegging consult 48
Lezing verwijzer 60,5
Ordenen administratie 24
Bestelling materialen 12
Brainstormen praktijk 28
Schoonmaken praktijk 230
Info internet/vakliteratuur 240
Afspraken maken/tel consulten 60
Netwerken collega’s/verwijzers/cfw 48
Brieven/flyers rondbrengen verwijzers 147
Bellen verwijzers 140
Overleg ladys night 12
Terugkomdag 44
Consult op locatie 4
Interview krant 6
Bijscholing 33
Adressen verzamelen en in Excel 20
Jaarvergadering 14
Overleg boekhouder 8
Totaal 1367,5 uur
Belanghebbende stelt tevens 183 uur besteed te hebben aan het opstarten van een zorgboerderij. Zij heeft ter onderbouwing een kopie van haar agenda overgelegd.
Belanghebbende heeft gedurende het kalenderjaar geen registratie bijgehouden van de door haar aan de onderneming bestede uren. Belanghebbende heeft achteraf aan de hand van haar agenda de urenspecificatie opgesteld waarbij zij voor iedere werkzaamheid uitgegaan is van een vaste daaraan bestede tijdsduur.
2.6. Met betrekking tot de door belanghebbende aangeleverde urenspecificatie, zoals vermeld onder 2.5, is de rechtbank van oordeel dat de specificatie te globaal is en daarom op zichzelf onvoldoende is om, tegenover de betwisting daarvan door de inspecteur, aannemelijk te maken dat belanghebbende deze uren aan haar onderneming heeft besteed. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking. Niet in geschil is dat de consulten met de voorbereiding en administratieve afronding daarvan per consult gemiddeld 2,5 uur in beslag nemen. In dat geval bedragen de direct aan de omzet gerelateerde uren in totaal 235. Met hetgeen belanghebbende overigens aanvoert, heeft zij niet aannemelijk gemaakt dat aan de overige werkzaamheden meer dan 990 uur in het onderhavige jaar zijn besteed. De geschatte tijdsbesteding aan de hand van de agenda, de lijst van “verwijzers” en doelgroepadressen, hetgeen belanghebbende daarover heeft verklaard, en hetgeen belanghebbende heeft verklaard over schoonmaakwerkzaamheden en de acquisitie, zijn daartoe, gezien de betwisting daarvan door de inspecteur, onvoldoende.
2.7. De rechtbank laat bij vorenstaand oordeel de uren besteed aan de opstart van de zorgboerderij buiten beschouwing. De activiteit betreft immers de dagopvang van dementerende ouderen op een boerderij en staat in een te ver verband met de activiteiten van de onderneming, zijnde de therapeutische begeleiding van dames in de overgang. De rechtbank is van oordeel dat gezien het totaal van feiten en omstandigheden niet aannemelijk is dat belanghebbende ten minste 1225 uur aan haar onderneming heeft besteed.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Aldus gedaan door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en door deze en mr.drs. M.H. van Schaik, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 november 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 6 december 2010
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.