ECLI:NL:RBBRE:2010:BO4398
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Kennelijk onredelijk ontslag en stelplicht bij dagvaarding
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 17 november 2010, gaat het om een vordering van eiser, die stelt dat zijn ontslag kennelijk onredelijk is. Eiser, geboren op 30 september 1956, was sinds 18 februari 1991 in dienst bij de rechtsvoorganger van gedaagde, Distrimaster B.V., en heeft zijn werk voortgezet bij de rechtsopvolgster, E-PA EUROPEAN PARTNERS B.V., tot 1 juli 2009. Gedaagde heeft op 16 maart 2009 het dienstverband opgezegd na het verkrijgen van een ontslagvergunning van het UWV-werkbedrijf, wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Eiser vordert een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is, alsmede een schadevergoeding van € 113.350,00 bruto en buitengerechtelijke incassokosten van € 700,00 exclusief btw.
De kantonrechter overweegt dat eiser in onvoldoende mate heeft voldaan aan de stelplicht bij dagvaarding. De kantonrechter stelt vast dat eiser slechts heeft gesteld dat de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig zijn in vergelijking met de belangen van gedaagde. De kantonrechter oordeelt dat de bij dagvaarding aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. De kantonrechter wijst de vordering af en verwijst eiser in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.400,00 voor het salaris van de gemachtigde van gedaagde.
De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van vorderingen in arbeidszaken, vooral bij claims van kennelijk onredelijk ontslag. De rechter concludeert dat de algemene stellingen van eiser niet voldoende zijn om de vordering te onderbouwen, en dat de omstandigheden van het ontslag, waaronder de bedrijfseconomische redenen en de leeftijd van de feitelijke eigenaar van het bedrijf, niet automatisch leiden tot de conclusie dat het ontslag onredelijk was.