ECLI:NL:RBBRE:2010:BO4398

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
17 november 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
597113 cv 10-3383
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijk ontslag en stelplicht bij dagvaarding

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 17 november 2010, gaat het om een vordering van eiser, die stelt dat zijn ontslag kennelijk onredelijk is. Eiser, geboren op 30 september 1956, was sinds 18 februari 1991 in dienst bij de rechtsvoorganger van gedaagde, Distrimaster B.V., en heeft zijn werk voortgezet bij de rechtsopvolgster, E-PA EUROPEAN PARTNERS B.V., tot 1 juli 2009. Gedaagde heeft op 16 maart 2009 het dienstverband opgezegd na het verkrijgen van een ontslagvergunning van het UWV-werkbedrijf, wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Eiser vordert een verklaring voor recht dat het ontslag kennelijk onredelijk is, alsmede een schadevergoeding van € 113.350,00 bruto en buitengerechtelijke incassokosten van € 700,00 exclusief btw.

De kantonrechter overweegt dat eiser in onvoldoende mate heeft voldaan aan de stelplicht bij dagvaarding. De kantonrechter stelt vast dat eiser slechts heeft gesteld dat de gevolgen van het ontslag voor hem te ernstig zijn in vergelijking met de belangen van gedaagde. De kantonrechter oordeelt dat de bij dagvaarding aangevoerde feiten en omstandigheden niet voldoende zijn om te concluderen dat het ontslag kennelijk onredelijk is. De kantonrechter wijst de vordering af en verwijst eiser in de proceskosten, die zijn begroot op € 1.400,00 voor het salaris van de gemachtigde van gedaagde.

De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige onderbouwing van vorderingen in arbeidszaken, vooral bij claims van kennelijk onredelijk ontslag. De rechter concludeert dat de algemene stellingen van eiser niet voldoende zijn om de vordering te onderbouwen, en dat de omstandigheden van het ontslag, waaronder de bedrijfseconomische redenen en de leeftijd van de feitelijke eigenaar van het bedrijf, niet automatisch leiden tot de conclusie dat het ontslag onredelijk was.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Team kanton Tilburg
zaak/rolnr.: 597113-CV-10/3383
vonnis d.d. 17 november 2010
inzake
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij bij exploot van dagvaarding d.d. 13 april 2010,
gemachtigde: mr. C.J.F. van Rijswick, jurist ten kantore van FNV Bondgenoten, Individuele Dienstverlening te Utrecht,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid E-PA EUROPEAN PARTNERS B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te 5032 ML Tilburg, Clara Zetkinweg 4,
gedaagde partij bij voormeld exploot,
gemachtigde: mr. C.M.J. de Bont, advocaat te Tilburg.
Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de navolgende stukken:
a. de inleidende dagvaarding,
b. de conclusie van antwoord,
c. de conclusie van repliek,
d. de conclusie van dupliek.
De inhoud van deze stukken, met inbegrip van de daarbij over¬gelegde bescheiden, wordt als hier ingevoegd beschouwd.
De overwegingen.
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend, danwel niet of onvoldoende weersproken en voorts blijkende uit de overgelegde producties, staat in rechte vast als volgt.
Eiser, die is geboren op 30 september 1956, is op 18 februari 1991 in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van gedaagde, Distrimaster B.V.. Zijn functie was vertegenwoordiger/servicemerchandiser. Het laatstelijk door hem ontvangen salaris bedroeg bruto € 2.205,00, vermeerderd met vakantietoeslag. Na 11 jaren bij Distrimaster te hebben gewerkt is eiser in dienst getreden bij de rechtsopvolgster van deze vennootschap, zijnde gedaagde, tot 1 juli 2009.
Op 5 februari 2009 is door gedaagde een ontslagvergunning aangevraagd voor eiser bij UWV-werkbedrijf wegens bedrijfseconomische omstandigheden. Hiertegen heeft eiser verweer gevoerd. UWV-werkbedrijf heeft op 24 februari 2009 de gevraagde ontslagvergunning verleend en gedaagde heeft vervolgens het dienstverband op 16 maart 2009 opgezegd per 1 juli 2009. De bedrijfseconomische omstandigheden bestonden erin, dat de vennootschap van gedaagde alle activiteiten staakte. Het bedrijf was al jarenlang verlieslatend. Daar komt bij, dat de feitelijke eigenaar van het bedrijf, de heer [X], inmiddels 70 jaar was en geen bedrijfsopvolger had en om die reden ook geen aanleiding of grond meer had om nog extra te investeren in het betreffende bedrijf.
Bij dagvaarding, d.d. 13 april 2010 uitgebracht, stelt eiser –zakelijk weergegeven- als volgt.
Eiser is van oordeel dat de beëindiging van het dienstverband moet worden aangemerkt als kennelijk onredelijk als bedoeld in artikel 7:681 van het Burgerlijk Wetboek, aangezien de gevolgen van de beëindiging voor eiser in vergelijking tot de belangen van gedaagde voor hem te ernstig zijn. Gedaagde heeft onmiskenbaar belang bij de beëindiging van het dienstverband. De nadelige gevolgen voor eiser zijn eveneens duidelijk. Na een dienstverband van ruim 18 jaar komt eiser op straat te staan. Hij is dan 53 jaar oud. Gedurende het dienstverband is sprake geweest van eenzijdige werkervaring. De positie van eiser op de arbeidsmarkt is derhalve slecht te noemen. Het is nog maar de vraag of eiser gelijksoortig werk kan vinden. Gedaagde heeft nagelaten om voor de gevolgen van het beëindiging van het dienstverband een passende voorziening te treffen. Na het ontslag heeft eiser aanspraak moeten maken op een WW-uitkering, op basis van 70% van zijn laatstverdiende salaris. Eiser lijdt ten gevolge van het ontslag tot aan zijn pensionering aanzienlijke inkomensschade, zonder dat dit in voldoende mate door gedaagde wordt gecompenseerd. Het ontslag valt onder deze omstandigheden aan te merken als kennelijk onredelijk op grond waarvan een schadevergoeding verschuldigd is. Aldus eiser. Eiser vordert bij dagvaarding een verklaring voor recht dat het door gedaagde gegeven ontslag kennelijk onredelijk is, alsmede een schadevergoeding ten hoogte van € 113.350,00 bruto, althans een in goede justitie door de kantonrechter vast te stellen bedrag wegens de kennelijk onredelijke beëindiging van de dienstbetrekking. Voorts vordert eiser een bedrag van € 700,00 exclusief btw ter zake van buitengerechtelijke incassokosten, alsmede wettelijke rente.
Door gedaagde is bij conclusie van antwoord gemotiveerd verweer gevoerd tegen de vordering. Gedaagde concludeert tot niet-ontvankelijk verklaring van eiser in zijn vordering, althans tot ontzegging daarvan, met veroordeling van eiser in de kosten van de procedure.
Hierna hebben partijen nog geconcludeerd van re- en dupliek.
De kantonrechter overweegt als volgt.
De eisende partij is gehouden bij dagvaarding alle voor toewijzing van de eis relevante feiten en omstandigheden te stellen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft eiser in onvoldoende mate voldaan aan deze stelplicht. Er wordt bij dagvaarding, voor zover te dezen relevant, slechts gesteld dat de gevolgen van de opzegging voor eiser te ernstig zijn in vergelijking met het belang van gedaagde bij de opzegging, zodat sprake is van kennelijk onredelijk ontslag, aangezien eisers positie op de arbeidsmarkt na een dienstverband van ruim 18 jaren met eenzijdige werkervaring, op 53 jarige leeftijd slecht te noemen is terwijl voor hem geen passende voorziening is getroffen.
Eerst nadat gedaagde bij conclusie van antwoord tegen de vordering verweer heeft gevoerd stelt eiser bij conclusie van repliek nieuwe feiten en/of omstandigheden die in zijn visie leiden tot de conclusie dat gedaagde toerekenbaar tekort is geschoten jegens eiser, hetgeen de opzegging kennelijk onredelijk maakt. Hiertegen voert gedaagde bij conclusie van dupliek verweer.
Nu niet gesteld of gebleken is dat de nader bij conclusie van repliek aangevoerde nieuwe feiten en omstandigheden niet reeds bekend waren bij het uitbrengen der dagvaarding is het gevolg van deze wijze van procederen, die strijdig is met een behoorlijke procesorde, dat de ingestelde vordering moet worden beoordeeld op de door eiser bij dagvaarding genoemde feiten en omstandigheden.
Dit leidt tot afwijzing van de vordering. De enkele omstandigheid dat een 53 jarige werknemer met een eenzijdige werkervaring na een dienstverband van ruim 18 jaar wordt ontslagen op grond van, naar gebleken is, bedrijfseconomische omstandigheden, waarbij de werkgever de activiteiten van de onderneming beëindigt (mede op grond van het bereiken van de 70-jarige leeftijd van de feitelijk eigenaar van de onderneming), zonder dat er een vergoeding wordt toegekend aan de werknemer maakt een ontslag niet zonder meer kennelijk onredelijk. Zoals reeds hiervoor overwogen ontbreekt bij dagvaarding elke verdere onderbouwing van de vordering, meer specifiek de nadere individuele feiten en omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden geconcludeerd dat voor elk weldenkend mens duidelijk is dat het op deze wijze beëindigen van de arbeidsovereenkomst echt niet kan. De bij dagvaarding aangevoerde algemene stellingen zoals hiervoor verwoord kunnen niet tot de conclusie leiden dat er sprake is van kennelijk onredelijk ontslag.
Nu de vordering wordt afgewezen dient eiser te worden verwezen in de proceskosten.
De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering af;
verwijst de eisende partij in de kosten van het geding en veroordeelt die partij tot betaling van deze kosten aan de zijde van gedaagde gevallen en tot op heden begroot op € 1.400,00 voor salaris van de gemachtigde van gedaagde.
Aldus gewezen door mr. P.L. Kerkhofs, kantonrechter te Tilburg, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 november 2010, in tegenwoordigheid van de griffier.