ECLI:NL:RBBRE:2010:BO0142
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Waarde vaststelling onroerende zaak volgens Wet WOZ met huurwaardekapitalisatiemethode
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 27 september 2010, betreft het een geschil over de waardering van een onroerende zaak volgens de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De eiser, een belanghebbende, had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente, die de waarde van de onroerende zaak had vastgesteld op € 9.606.000 per waardepeildatum 1 januari 2008. De heffingsambtenaar had deze waarde later verlaagd tot € 9.542.000, maar de belanghebbende stelde dat de waarde nog lager moest zijn, namelijk € 6.450.000.
De rechtbank heeft op 14 september 2010 een zitting gehouden waar zowel de belanghebbende als de vertegenwoordigers van de gemeente aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de door de heffingsambtenaar toegepaste huurwaardekapitalisatiemethode een bruikbare methode was, maar dat de waarde van de onroerende zaak niet voldoende aannemelijk was gemaakt. De rechtbank concludeerde dat de overeengekomen huurprijs voor de onroerende zaak niet als objectief uitgangspunt kon worden genomen, omdat de huurovereenkomst voor de oplevering van de onroerende zaak tot stand was gekomen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 8.000.000, waarbij de rechtbank de argumenten van beide partijen in overweging heeft genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraken op bezwaar en verminderde de aanslagen onroerende-zaakbelasting dienovereenkomstig. Tevens werd de gemeente gelast om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.