RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 10/205
Uitspraakdatum: 24 september 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser 1], wonende te [woonplaats] en [eiser 2] B.V., gevestigd te [plaats]
eisers,
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Buitenland te Heerlen,
verweerder.
Eisers worden hierna belanghebbenden genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 8 december 2009 op het bezwaar van belanghebbenden tegen de beschikking waarbij afwijzend is beslist op het verzoek van belanghebbenden om toepassing van de 30%-vergoedingsregeling, als bedoeld in artikel 15a, eerste lid, onderdeel j, van de Wet op de loonbelasting 1964 juncto hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: de 30%-regeling).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 september 2010 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de heer dr. ir. [directeur eiser 2], directeur van [eiser 2] B.V. en de gemachtigde van belanghebbenden mr. [gemachtigde], verbonden aan Benning & Partners Belastingadviseurs te Soesterberg, alsmede namens de inspecteur, mr. [gemachtigden].
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de beschikking;
- verklaart de 30%-bewijsregel van toepassing voor de periode van 15 december 2008 tot 15 december 2018;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden ten bedrage van € 1.056;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbenden betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2.1.De heer [eiser 1], geboren op [datum] 1984, heeft de Roemeense nationaliteit.
2.2.Op 26 november 2008 heeft de heer [eiser 1] een arbeidsovereenkomst gesloten met [eiser 2] B.V. waarbij is overeengekomen dat hij als software developer bij [eiser 2] B.V. in dienst treedt. Met ingang van 15 december 2008 is de heer [eiser 1] bij voormelde werkgever in dienst getreden. Per brief van 12 maart 2009, derhalve tijdig, hebben belanghebbenden gezamenlijk om toepassing van de 30%-regeling verzocht met als vermelde gewenste ingangsdatum 15 december 2008.
2.3.In geschil is het antwoord op de vraag of de heer [eiser 1] voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van de 30%-regeling. Naar de opvatting van de inspecteur is de heer [eiser 1] niet uit het buitenland aangeworven en bezit hij voorts geen specifieke deskundigheid die schaars is in Nederland.
2.4.Nu sprake is van een fiscale tegemoetkoming rust op belanghebbenden de bewijslast voor hun stelling dat de heer [eiser 1] op 26 november 2008 is aan te merken als een door een inhoudingsplichtige uit een ander land aangeworven werknemer met een specifieke deskundigheid die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is in de zin van artikel 8, lid 2, aanhef en onderdeel b van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 (hierna: UBLB).
Met betrekking tot de vraag of de heer [eiser 1] uit een ander land is aangeworven
2.5.Voor wat betreft het jaar 2008 staat tussen partijen het volgende vast.
2.5.1.Tot 1 maart studeerden de heer [eiser 1] en zijn vriendin, die eveneens de Roemeense nationaliteit bezit, in Roemenië. Zij hadden ieder een studentenkamer en woonden niet samen.
2.5.2.Per 1 maart is de heer [eiser 1] voor de duur van zes maanden in het kader van zijn studie naar Berlijn gegaan. In diezelfde periode verbleef zijn vriendin vanwege haar studie in Nederland.
2.5.3.In juli heeft belanghebbende gesolliciteerd naar een baan in Nederland, waarna diezelfde maand een eerste gesprek met deze potentiële werkgever in Nederland plaatsvond. Hierna heeft de heer [eiser 1] Nederland weer verlaten. Dit betrof het eerste bezoek van de heer [eiser 1] aan Nederland.
2.5.4.Vanaf 1 oktober werkt de vriendin van de heer [eiser 1] in Nederland. Op 2 oktober is de heer [eiser 1] naar Nederland teruggekeerd waar hij een dag later een tweede gesprek had in het kader van de in 2.5.3 genoemde sollicitatie.
2.5.5.Op 6 oktober heeft de heer [eiser 1] zich ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie op hetzelfde adres als waar zijn vriendin zich op 2 oktober reeds had ingeschreven.
2.5.6.Op 13 oktober is de heer [eiser 1] vanuit Nederland weer naar Roemenië vertrokken. Op 15 oktober heeft de in 2.5.3 vermelde potentiële werkgever hem per mail laten weten dat de heer [eiser 1] de geschikte kandidaat voor de vacature is.
2.5.7.Op 7 november arriveert de heer [eiser 1] wederom in Nederland. Op dat moment had hij nog woonruimte in Roemenië.
2.5.8.Op 12 november bericht voormelde potentiële werkgever de heer [eiser 1] dat de vacature is ingetrokken. Hierop plaatst de heer [eiser 1] op de carrière website Monsterboard.nl zijn curriculum vitae, met daarin als adres het onder 2.5.5. bedoelde adres. Tevens solliciteert hij in Duitsland.
2.5.9.De publicatie op Monsterboard.nl wekt de interesse van [eiser 2] B.V. Op 26 november treden belanghebbenden met elkaar voor het eerst in contact en wordt direct een arbeidsovereenkomst gesloten.
2.5.10.Op 8 december kent de IND de heer [eiser 1] een verblijfsvergunning toe. Deze vergunning is aangevraagd ten tijde van de in 2.5.3 genoemde sollicitatie. Ter bekorting van de procedure is daarbij “verblijf bij partner” als hoofdreden van het verblijf in Nederland aangevoerd. Voorts is om praktische redenen de aanvraag voor de verblijfsvergunning verzorgd door de werkgever van de vriendin van de heer [eiser 1].
2.5.11.De heer [eiser 1] stond in ieder geval tot en met november in Roemenië geregistreerd als inwoner van dat land. Tot eind december was hij in Roemenië verzekerd voor ziektekosten. Voorts had hij daar een bankrekening.
2.5.12.In Nederland had de heer [eiser 1] een bankrekening noch ziektekostenverzekering, althans niet vóór 8 december, de datum waarop hij in Nederland is komen wonen, aldus de heer [directeur eiser 2] namens [eiser 2] B.V. ter zitting.
2.6.Waar iemand woont wordt volgens artikel 4 AWR naar de omstandigheden beoordeeld. Bepalend is of uit uiterlijk waarneembare omstandigheden blijkt dat de banden van de heer [eiser 1] met Nederland voldoende sterk zijn om te oordelen dat hij hier te lande het duurzame middelpunt van zijn persoonlijke levensbelangen heeft.
2.7.Naar het oordeel van de rechtbank is de heer [eiser 1] met hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de betwisting daarvan door de inspecteur, geslaagd in de op hem rustende bewijslast aannemelijk te maken dat hij in ieder geval tot en met 26 november 2008 niet in Nederland woonde. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking.
2.8.Op grond van de feiten zoals hiervoor weergegeven bij punt 2.5.1 tot en met 2.5.12 in hun onderlinge verband en samenhang beschouwd, is de rechtbank van oordeel dat tot het moment van aanwerving op 26 november 2008, het duurzame middelpunt van de heer [eiser 1]s persoonlijke levensbelangen buiten Nederland lag en zijn financiële banden met Roemenië het nauwst waren. Hiertoe kent de rechtbank belang toe aan de omstandigheden dat de heer [eiser 1] in Roemenië beschikte over een duurzaam tehuis alsmede een bankrekening en hij in dat land was verzekerd voor zijn ziektekostenverzekering. Dit alles ontbreekt in Nederland.
2.9.Dat zijn Roemeense vriendin na afronding van haar studie in Nederland ging werken en hij bij haar verbleef tijdens zijn bezoeken aan Nederland doet aan vorenstaand oordeel niet af. Deze omstandigheden hebben naar het oordeel van de rechtbank voornamelijk een economisch karakter en leiden de rechtbank niet tot een ander oordeel ten aanzien van het antwoord op de vraag waar het middelpunt van de persoonlijke levensbelangen en financiële banden van de heer [eiser 1] lag. Hierbij kent de rechtbank tevens betekenis toe aan de omstandigheid dat voormelde bezoeken alle, zoals door belanghebbenden onweersproken gesteld, zijn terug te voeren op het feit dat de heer [eiser 1] in Nederland moest zijn in het kader van zijn sollicitatie.
2.10.Ook de omstandigheid dat de heer [eiser 1] vanaf 6 oktober 2008 niet alleen in Roemenië maar ook op het adres van zijn vriendin in Nederland stond ingeschreven, brengt niet met zich dat zijn persoonlijke en financiële betrekkingen reeds vóór of op 26 november 2008 met Nederland het nauwst waren. Met belanghebbenden is de rechtbank van oordeel dat de inschrijving in Nederland opgevat kan worden als een voorbereidingshandeling welke de heer [eiser 1] heeft getroffen vanuit zijn veronderstelling dat hij in dienst zou treden bij de in 2.5.3 vermelde werkgever, met daaraan te zijner tijd gekoppeld zijn emigratie naar Nederland.
2.11.Bij het oordeel over de woonplaats van de heer [eiser 1] kent de rechtbank tevens betekenis toe aan de omstandigheid dat de intentie van de heer [eiser 1] niet zozeer was gericht op verblijf bij zijn vriendin die in Nederland woonde, als wel op het vinden van een passende baan. Dit leidt de rechtbank af uit de door de inspecteur niet weersproken omstandigheden dat de heer [eiser 1] en zijn vriendin in Roemenië niet samenwoonden, zij al tijdens hun studie voor langere tijd in verschillende landen verbleven en de heer [eiser 1] ook in Duitsland solliciteerde toen bleek dat de in 2.5.3 vermelde sollicitatie op niets uitliep. Dat als reden voor de aanvraag van de verblijfsvergunning “verblijf bij partner” is vermeld, doet hieraan niet af nu de rechtbank aannemelijk acht dat voor deze reden is gekozen om sneller de vereiste papieren in bezit te hebben met het oog op de in 2.5.3 vermelde sollicitatie, die aanvankelijk uitzicht bood op werk hier te lande.
2.12. Op grond van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat de banden van de heer [eiser 1] met Nederland op het moment waarop hij is aangeworven onvoldoende waren om te oordelen dat hij op grond van artikel 4 AWR op dat moment zijn woonplaats in Nederland had. De rechtbank acht daarom aannemelijk dat het aangaan van de dienstbetrekking met [eiser 2] B.V. voor de heer [eiser 1] de aanleiding was in Nederland te komen wonen. Met betrekking tot de vraag of de heer [eiser 1] uit een ander land is aangeworven is het gelijk derhalve aan belanghebbenden.
Met betrekking tot het schaarste- en deskundigheidsvereiste
2.13.Bij de beoordeling of een ingekomen werknemer specifieke deskundigheid bezit die op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig is, wordt in onderlinge samenhang rekening gehouden met het niveau van de door de werknemer gevolgde opleiding, de voor de functie relevante ervaring van de werknemer en het beloningsniveau van de onderhavige functie in Nederland in verhouding tot het beloningsniveau in het land van herkomst van de werknemer (artikel 9a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit). Vaststaat dat de heer [eiser 1] een voor de functie relevante opleiding succesvol heeft gevolgd.
2.14.Gedurende en/of naast zijn opleidingen heeft de heer [eiser 1] blijkens zijn C.V. de volgende werkervaring opgedaan:
- van juni 2005 tot oktober 2006 heeft hij gewerkt als freelancer voor [onderneming E] Inc.;
- in de jaren 2006 en 2007 heeft hij telkens van 1 juli tot 1 oktober gewerkt voor de Roemeense vestiging van [onderneming F];
- van 15 september 2007 tot 1 september 2008 heeft hij via zijn universiteit werkzaamheden verricht, zowel voor de universiteit zelf als voor een Duits instituut.
2.15.Met [eiser 2] B.V. is een arbeidsbeloning overeengekomen van € 31.104 bruto per jaar. Volgens de inspecteur ligt het voor de hand dat het salarisniveau in Roemenië beduidend lager is dan dat in Nederland.
2.16.De werkzaamheden van de heer [eiser 1] bij [eiser 2] B.V. bestaan uit software ontwikkeling en dan met name ontwikkeling van software voor virtuele werelden. Kandidaten die in aanmerking komen voor deze functie dienen te beschikken over een specifieke combinatie van competenties, in de kern terug te voeren tot het hebben van wiskundig inzicht en het creatief vaardig zijn. Het Nederlandse onderwijs voorziet niet in een opleiding waarin beide competenties zijn verenigd. Uit de tientallen reacties op haar vacature heeft [eiser 2] B.V. drie kandidaten een aanbieding gedaan. Deze personen wezen de functie allen af: 2 van hen gingen doorstuderen, de ander vond de reisafstand te groot.
2.17.Met hetgeen in 2.13 tot en met 2.16 is overwogen acht de rechtbank belanghebbenden erin geslaagd aannemelijk te maken dat de heer [eiser 1], een specifieke deskundigheid bezit die op 26 november 2008 op de Nederlandse arbeidsmarkt niet of schaars aanwezig was.
2.18.Gelet op al het voorgaande vernietigt de rechtbank de uitspraak op bezwaar en de beschikking en verklaart zij de 30%-bewijsregel van toepassing.
Met betrekking tot de looptijd
2.19.Nu belanghebbenden recht hebben op de gevraagde beschikking ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag naar de ingangsdatum en duur van de 30%-regeling.
2.20.Niet in geschil is dat de ingangsdatum op grond van artikel 9h, lid 2 UBLB gesteld dient te worden op 15 december 2008.
2.21.Ingevolge artikel 9b, lid 1, UBLB geldt de regeling voor een periode van maximaal tien jaar. Ter zitting hebben belanghebbenden hun stelling dat de korting wegens eerder verblijf in Nederland kan worden gesteld op drie maanden tot hun subsidiaire stelling gemaakt en zich primair op het standpunt gesteld dat de kortingsregeling hier niet van toepassing is.
2.22.Voorafgaand aan de tewerkstelling in Nederland is de heer [eiser 1] de volgende perioden in Nederland aanwezig geweest:
- in juli 2008, data en duur van het verblijf onbekend;
- 2 tot en met 13 oktober 2008;
- vanaf 8 november 2008, einddatum onbekend, doch in dit verband niet later dan 26 november 2008.
2.23.Artikel 9e, leden 4 en 5 UBLB voorzien in een regeling om incidenteel verblijf in Nederland buiten beschouwing te laten bij de toets of de werknemer in de periode van tien jaar in Nederland heeft verbleven. Nu echter de in 2.22 vermelde perioden niet onder de omschrijving van het object van artikel 9e, lid 3 UBLB vallen (“perioden van (…) eerder verblijf die meer dan tien jaar maar minder dan vijftien jaar voorafgaand aan de tewerkstelling zijn geëindigd), wordt niet toegekomen aan de in de leden 4 en 5 bedoelde “toepassing van het derde lid”. In beginsel dienen de in 2.22 vermelde perioden dan ook in mindering te worden gebracht op de looptijd van de 30%-regeling. De rechtbank meent echter dat een logische en redelijke uitleg van de 30%-regeling met zich meebrengt dat perioden waarin in Nederland is verbleven in het kader van een sollicitatie hier te lande kunnen worden genegeerd voor wat betreft de kortingsregeling; ook als deze gesprekken niet hebben geleid tot het aangaan van een arbeidsverhouding met die desbetreffende potentiële werkgever. De in 2.22 vermelde perioden merkt de rechtbank, alle en volledig, als zodanig aan. De korting wegens eerder verblijf in Nederland als bedoeld in artikel 9e UBLB bedraagt derhalve nihil.
2.24.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geldt de 30%-regeling voor een periode van maximaal tien jaar en gaat zij in op 15 december 2008.
2.25.Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
3.1.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbenden in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs hebben moeten maken.
3.2.Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.035 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 161, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
3.3.Voorts ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de reiskosten die de heer [directeur eiser 2] namens belanghebbende [eiser 2] B.V., in verband met de behandeling van het beroep, redelijkerwijs heeft moeten maken. De reiskosten bedragen met toepassing van het in 3.2 aangehaalde besluit in totaal € 20,46; welk bedrag de rechtbank afrondt op € 21.
3.4.De veroordeling van de inspecteur in de proceskosten van belanghebbenden bedraagt gelet op hetgeen in 3.2 en 3.3 is overwogen, in totaal € 1.056.
Aldus gedaan door mr. W.A.P. van Roij, voorzitter, mr. M.L. Weerkamp en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en door de voorzitter en mr. T.A. Mandemakers, griffier, ondertekend.
De griffier, De voorzitter,
Uitgesproken in het openbaar op 24 september 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
De datum waarop de arbeidsovereenkomst in kon gaan was afhankelijk van de verblijfsvergunning van belanghebbende.