ECLI:NL:RBBRE:2010:BM2166

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 april 2010
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/1313
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding bij intrekken beroepschrift in belastingzaak van rijnvarende

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 2 april 2010 uitspraak gedaan over een verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking van een beroepschrift door een rijnvarende. De belanghebbende had een aanslag premieheffing opgelegd gekregen, welke door de inspecteur werd vernietigd na een regularisatieprocedure met Luxemburg. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende geen recht had op een proceskostenvergoeding, omdat de inspecteur niet tegemoet was gekomen aan de gronden die de belanghebbende in zijn beroepschrift had aangevoerd. De rechtbank stelde vast dat de inspecteur de aanslag had verlaagd op basis van de regularisatieprocedure en niet op de door de belanghebbende aangevoerde gronden. Dit betekent dat er geen sprake was van 'tegemoetkomen' in de zin van artikel 8:75a van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank wees het verzoek om proceskostenvergoeding af, omdat de beslissing van de inspecteur niet was genomen op basis van de argumenten die de belanghebbende had ingediend. De uitspraak benadrukt het belang van de gronden waarop een bestuursorgaan zijn beslissing baseert in relatie tot het recht op proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 09/1313
Uitspraakdatum: 2 april 2010
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Rijnmond, kantoor Rotterdam,
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
Betreft
Het verzoek van belanghebbende ingevolge het bepaalde in artikel 8:75a van de Awb.
Zitting
Een onderzoek ter zitting heeft met toestemming van partijen niet plaatsgevonden.
1.Beslissing
De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
2.Gronden
2.1.Belanghebbende, woonachtig in Nederland, was in het gehele jaar 2004 werkzaam op een Rijnvaartschip. De exploitant van het schip is volgens de afgegeven Rijnvaartverklaring van 2004 [naam exploitant] B.V. te Rotterdam. Geheel het jaar 2004 was belanghebbende in dienstbetrekking bij [werkgever] te Luxemburg ([werkgever]) en werden door [werkgever] in Luxemburg sociale premies afgedragen. Aan belanghebbende is voor het onderhavige jaar een E-106 en een E-101 verklaring afgegeven door de Luxemburgse autoriteiten.
2.2.De inspecteur heeft bij de oplegging van de aanslag geen rekening gehouden met het in de aangifte gedane verzoek om vrijstelling premie volksverzekeringen. Hij heeft in afwijking van de aangifte bij de aanslag ook premies volksverzekeringen geheven. Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd.
2.2.Nadat belanghebbende beroep heeft ingesteld, heeft de Sociale verzekeringsbank (hierna: SVB) op 5 oktober 2009 een brief naar de inspecteur gestuurd waarin zij aangeeft dat de Luxemburgse autoriteiten akkoord zijn gegaan met haar verzoek tot regularisatie van de verzekeringspositie van belanghebbende in de zin van artikel 13 van het Rijnvarendenverdrag. Dit houdt in dat belanghebbende weliswaar in Nederland sociaal verzekerd is op grond van het Rijnvarendenverdrag, maar op grond van artikel 11 van het Rijnvarendenverdrag de wetgeving van Luxemburg voor het jaar 2004 van toepassing blijft. De Luxemburgse autoriteiten hebben vervolgens de E-101 verklaring ingetrokken.
2.3.Naar aanleiding van de brief van de SVB heeft de inspecteur alsnog een vrijstelling verleend voor de premies volksverzekeringen en heeft hij dienovereenkomstig de aanslag op 15 december 2009 ambtshalve verminderd. Belanghebbende heeft vervolgens het beroep ingetrokken. In geschil is alleen nog of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding.
2.4.Ingevolge artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan het bestuursorgaan, in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 in de kosten worden veroordeeld.
2.5.Uit de wetsgeschiedenis volgt dat van tegemoetkomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, Awb sprake is indien het bestuur het door de indiener van het beroepschrift gewenste besluit geheel of gedeeltelijk neemt, tenzij dit besluit kennelijk is genomen op andere gronden dan de indiener van het beroepschrift heeft aangevoerd.
2.6.In het onderhavige geval heeft de inspecteur de aanslag verlaagd naar aanleiding van de regularisatieprocedure met Luxemburg. Nu dit besluit tot verlaging van de aanslag niet genomen is op gronden die belanghebbende heeft aangevoerd in zijn beroepschrift, heeft belanghebbende gelet op het voorgaande geen recht op een proceskostenvergoeding.
2.7.Gelet op vorenoverwogene wijst de rechtbank het verzoek om een proceskostenveroordeling af.
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. W. Brouwer en mr. M.L. Weerkamp, rechters, en door de voorzitter en mr. M.H. van Heel, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2010.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 15 april 2010
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.