ECLI:NL:RBBRE:2010:BL4468
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid voor onbetaald gebleven vennootschapsbelasting en disculpatiemogelijkheid
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 25 januari 2010, staat de aansprakelijkheid van de belanghebbende voor onbetaald gebleven vennootschapsbelasting centraal. De belanghebbende, die van 21 juli 1994 tot en met 25 juni 2003 directeur en enig aandeelhouder was van [naam vennootschap] B.V., werd door de ontvanger van de Belastingdienst aansprakelijk gesteld voor een bedrag van € 144.112. Dit bedrag was het gevolg van een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2003, die onbetaald was gebleven. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende niet kon aantonen dat de vermogensvermindering van de vennootschap niet aan hem te wijten was, ondanks zijn beroep op de disculpatiemogelijkheid van artikel 40, zesde lid, van de Invorderingswet 1990.
De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd dat de vennootschap niet op onzakelijke wijze was leeggehaald door de koper van de aandelen, [vennootschap R] B.V. De rechtbank wees erop dat de belanghebbende voorafgaand aan de verkoop was gewaarschuwd voor het risico dat de koper de vennootschap zou leeghalen. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende aansprakelijk was op grond van artikel 40, eerste lid, van de Invorderingswet 1990, omdat aan de voorwaarden voor aansprakelijkstelling was voldaan.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en gaf aan dat partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep konden instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De uitspraak werd openbaar gemaakt, maar de rechtbank had deze niet voor publicatie geselecteerd, waardoor er geen samenvatting beschikbaar was.