ECLI:NL:RBBRE:2009:BP2636
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Belastingplicht en keuze voor binnenlandse belastingplichtige door buitenlandse belastingplichtige
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 17 februari 2009, staat de vraag centraal of een buitenlandse belastingplichtige, die in Costa Rica woont, kan kiezen voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige. De belanghebbende, die een wachtgelduitkering ontvangt van het Ministerie van Defensie, had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005, opgelegd door de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg. De inspecteur had de aanslag vastgesteld op € 38.173, zonder rekening te houden met de door belanghebbende opgevoerde aftrekposten.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting achterwege gelaten met toestemming van partijen. De rechtbank oordeelt dat de belanghebbende niet kan kiezen voor de behandeling als binnenlands belastingplichtige, omdat hij niet in Nederland woont en er geen verdrag ter voorkoming van dubbele belasting bestaat tussen Nederland en Costa Rica. De rechtbank verwijst naar artikel 2.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001, dat bepaalt dat alleen binnenlandse belastingplichtigen die niet het gehele jaar in Nederland wonen, onder bepaalde voorwaarden kunnen kiezen voor deze behandeling.
Daarnaast verwerpt de rechtbank de stelling van de belanghebbende dat hij ongelijk wordt behandeld ten opzichte van andere buitenlandse belastingplichtigen die in landen wonen waarmee Nederland wel een verdrag heeft gesloten. De rechtbank stelt dat artikel 26 van het IVBPR geen verplichting tot meestbegunstiging inhoudt en dat de wet niet beoordeeld kan worden op haar billijkheid. Het verzoek van de belanghebbende om toepassing van de hardheidsclausule wordt eveneens afgewezen, omdat deze bevoegdheid niet aan de belastingrechter is toegekend, maar aan de Minister van Financiën.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en ziet zij geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. W. Brouwer en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier. Afschrift van de uitspraak is op 23 februari 2009 aangetekend verzonden aan de partijen.