RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/3414
Uitspraakdatum: 30 maart 2009
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaatsnaam],
eiseres,
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,
verweerder.
Eiseres wordt hierna belanghebbende genoemd en verweerder inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 20 juni 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2005 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting, en de daarbij gelijktijdig opgelegde verzuimboete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 maart 2009 te Bergen op Zoom.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [naam], alsmede namens de inspecteur, [namen].
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt de uitspraken op bezwaar;
-wijst de zaak terug naar de inspecteur, waarna de bezwaarprocedure in volle omvang opnieuw dient plaats te vinden;
-veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
-gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 288 aan deze vergoedt.
2.1.Belanghebbende is door de inspecteur uitgenodigd tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting over 2005. De aangifte diende voor 31 maart 2007 te zijn ingediend. Belanghebbende heeft aan dit verzoek niet voldaan. Belanghebbende is vervolgens in april 2007 aangemaand om alsnog aangifte te doen, met als uiterste datum 11 mei 2007. Ook aan dit verzoek heeft belanghebbende niet voldaan.
2.2.Met dagtekening 29 februari 2008 is de onderhavige aanslag vennootschapsbelasting opgelegd. De aanslag is door de inspecteur ambtshalve vastgesteld.
2.3.Binnen de bezwaartermijn heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend. Het bezwaarschrift met dagtekening 7 april 2008 luidt, voor zover van belang, als volgt.:
“ (…) Namens klant tekenen wij hierbij bezwaar aan tegen de ambtshalve aanslag met nummer [nummer].
Wij verzoeken u hierbij tevens om uitstel van betaling te verlenen voor het bedrag van € 22646,- totdat op het bezwaar is beslist.
De aangifte zal worden ingediend / verzonden uiterlijk 2 weken naar heden. Wij verzoeken u de aanslag op te leggen a.d.h.v. de ingediende aangifte.
Graag ontvangen wij u schriftelijke bevestiging van deze brief.
Erop vertrouwende dat u aan het verzoek tegemoet zult komen
2.4.Op 15 april 2008 is aan de gemachtigde een ontvangstbevestiging verstuurd van het schrijven van 7 april 2008. De inspecteur heeft daarbij tevens in deze brief verzocht om een motivering van het bezwaar. Belanghebbende heeft niet gereageerd op deze brief, noch op de rappelbrief van de inspecteur van 2 juni 2008.
2.5.Bij uitspraak op bezwaar van 20 juni 2008 wordt belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard vanwege het niet motiveren van haar bezwaarschrift.
2.6.In geschil tussen partijen is het antwoord op de vraag of de inspecteur belanghebbende terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de inspecteur beantwoordt deze vraag bevestigend.
2.7.Artikel 6:5, eerste lid, onder d, van de Awb bepaalt dat het bezwaarschrift ten minste - onder meer - de gronden van het bezwaar dient te bevatten. Naar het oordeel van de rechtbank laat de inhoud van de brief van 7 april 2008 geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende daarin reeds uitdrukking geeft aan het hebben van bezwaar tegen de in de brief genoemde ambtshalve vastgestelde aanslag, welke bezwaar nader zou blijken uit de in te dienen aangifte. Nu de aanslag ambtshalve is vastgesteld en uit de stukken niet blijkt dat de hoogte ervan op enigerlei wijze door de inspecteur is gemotiveerd, mag de motivering van het bezwaar in beginsel ook zeer summier zijn. Daar niet kan worden gezegd dat aan het bezwaarschrift de vereiste motivering ontbreekt, heeft de inspecteur belanghebbende ten onrechte in haar bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
2.8.Gelet op hetgeen de rechtbank hiervoor onder 2.7 heeft overwogen is het beroep van belanghebbende gegrond verklaard. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om de onderhavige zaak terug te wijzen naar de inspecteur. Gelet hierop zal de rechtbank de zaak terugwijzen naar de inspecteur, waarna de bezwaarprocedure - ook voor wat betreft de verzuimboete - in volle omvang opnieuw dient plaats te vinden.
2.9.De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
Aldus gedaan door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en door deze en mr. M. Jansen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op 30 maart 2009.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 07-04-2009
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.