ECLI:NL:RBBRE:2009:BK7193

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
29 april 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/4504
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid bezwaar tegen aanslag in het recht van successie

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 29 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant over de niet-ontvankelijkheid van een bezwaar tegen een aanslag in het recht van successie. De aanslag was opgelegd op 13 februari 2002 en belanghebbende heeft op 7 april 2007 bezwaar gemaakt, dat door de inspecteur op 11 april 2007 is ontvangen. De rechtbank oordeelt dat het bezwaar te laat is ingediend, aangezien de bezwaartermijn eindigde op 27 maart 2002. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de aanslag, tenzij er sprake is van een latere bekendmaking. In dit geval is er geen bewijs geleverd dat de aanslag later bekend is gemaakt dan de dagtekening.

Belanghebbende heeft aangevoerd dat zij vanwege psychische klachten niet eerder bezwaar kon maken en dat zij niet op de mogelijkheid is gewezen om pro forma bezwaar te maken. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen, omdat belanghebbende ondanks haar klachten tijdig maatregelen had kunnen treffen om de termijnoverschrijding te voorkomen. De rechtbank concludeert dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar terecht is vastgesteld door de inspecteur, en verklaart het beroep ongegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier en een afschrift is op 13 mei 2008 aangetekend verzonden aan de partijen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/4504
Uitspraakdatum: 29 april 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiseres],
eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 13 september 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag in het recht van successie wegens een verkrijging in het jaar 1999 [aanslagnummer].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2008 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [naam], alsmede namens de inspecteur, [naam].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1.Aan belanghebbende is met dagtekening 13 februari 2002 een aanslag in het recht van successie opgelegd naar een verkrijging van [bedrag]. Belanghebbende heeft tegen deze aanslag bij brief met dagtekening 7 april 2007, bij de inspecteur ingekomen op 11 april 2007, bezwaar gemaakt. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding en daarbij de aanslag gehandhaafd.
2.2.In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
2.3.Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt, in afwijking van artikel 6:8 van de Awb, ingevolge artikel 22j van de AWR aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet, tenzij de dag van dagtekening gelegen is voor de dag van bekendmaking. In een dergelijk geval vangt de bezwaartermijn aan met ingang van de dag na die van bekendmaking. De aanslag is gedagtekend 13 februari 2002. Nu bij de rechtbank geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of aannemelijk geworden betreffende een latere bekendmaking van de aanslag dan de datum van dagtekening, gaat de rechtbank er vanuit, dat de bezwaartermijn is aangevangen met ingang van 14 februari 2002. De bezwaartermijn eindigde in het onderhavige geval dus op 27 maart 2002.
2.4.Ingevolge het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb, is een bezwaarschrift tijdig ingediend, indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is het, op grond van artikel 6:9, tweede lid, van de Awb, nog tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd en het bovendien niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen. Het bezwaarschrift, gedagtekend 7 april 2007, is door de inspecteur ontvangen op 11 april 2007. Het is derhalve te laat ingediend.
2.5. Belanghebbende voert aan dat zij in een gesprek in december 2001 op het kantoor van de belastingdienst bij de inspecteur haar verhaal heeft gedaan. Voorzover belanghebbende hiermee bedoelt te stellen dat zij toen (pro forma) bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag in het recht van successie, faalt deze stelling. Afgezien van het feit dat in beginsel alleen schriftelijk bezwaar kan worden gemaakt tegen een belastingaanslag, heeft het gesprek plaatsgevonden voordat de aanslag tot stand was gekomen en kon belanghebbende redelijkerwijs niet menen dat de aanslag wel reeds tot stand was gekomen (artikel 6:10 Awb), zodat niet gezegd kan worden dat zij op dat moment (pro forma) bezwaar heeft gemaakt tegen de aanslag in het recht van successie.
2.6.Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Belanghebbende stelt dat zij vanwege psychische klachten niet eerder bezwaar kon maken en dat zij niet is gewezen op de mogelijkheid dit pro forma te doen. Deze stelling kan belanghebbende niet baten. Belanghebbende had ondanks haar psychische problemen tijdig maatregelen kunnen treffen om de termijnoverschrijding te voorkomen, bijvoorbeeld door een deskundige in te schakelen of een pro forma-bezwaarschrift in te dienen. De omstandigheid dat zij niet wist dat zij pro forma bezwaar kon maken tegen de aanslag moet voor haar rekening blijven. De rechtbank zijn ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die aanleiding zouden kunnen geven tot het oordeel dat de termijnoverschrijding aan een belanghebbende niet toe te rekenen omstandigheid is te wijten.
2.7.Belanghebbende voert voorts aan dat de belastingdienst alsnog een vermindering moet verlenen omdat zij binnen een termijn van vijf jaar na de vervaldatum van 12 april 2002 heeft gereageerd. De belastingrechter is echter niet bevoegd te oordelen over de bevoegdheid van de inspecteur een ambtshalve vermindering te verlenen.
2.8.Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk verklaard, zodat het beroep ongegrond is verklaard.
2.9.De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 29 april 2008 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. P.J.G. Tiemessen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 13 mei 2008
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.